In deze zaak gaat het om een geschil over de naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen die aan belanghebbende is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005. De naheffingsaanslag bedraagt € 6.433, met daarbij een heffingsrente van € 727 en een boete van € 1.608. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag, de beschikking inzake de heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd na het indienen van een bezwaarschrift door belanghebbende. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende erkend dat een eerder genoemd bedrag van € 4.306 geen betrekking heeft op het onderhavige tijdvak en dat een ander bedrag van € 1.850 te maken heeft met verrekeningen in de invordering. Het geschil concentreert zich nu op de vraag of een bedrag van € 2.169, dat door de Inspecteur als teruggestort op de bankrekening van belanghebbende wordt gesteld, daadwerkelijk aan belanghebbende is terugbetaald. De Inspecteur heeft bewijs geleverd dat het bedrag is teruggestort, maar belanghebbende betwist dit en stelt dat zij het bedrag niet heeft ontvangen.
Het Hof oordeelt dat het vermoeden gewettigd is dat het bedrag van € 2.169 is bijgeschreven op de bankrekening van belanghebbende. Aangezien belanghebbende geen bewijs heeft geleverd dat zij het bedrag niet heeft ontvangen, concludeert het Hof dat het bedrag door de Ontvanger is teruggestort en door belanghebbende is ontvangen. Dit leidt tot de conclusie dat de naheffingsaanslag van € 6.433 terecht is opgelegd. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, maar de boetebeschikking wordt vernietigd, omdat deze tijdens de procedure is ingetrokken. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat er geen kosten zijn gemaakt voor professionele rechtsbijstand.