ECLI:NL:GHARL:2014:8928

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
13/00849
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen over 2005

In deze zaak gaat het om een geschil over de naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen die aan belanghebbende is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005. De naheffingsaanslag bedraagt € 6.433, met daarbij een heffingsrente van € 727 en een boete van € 1.608. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag, de beschikking inzake de heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd na het indienen van een bezwaarschrift door belanghebbende. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende erkend dat een eerder genoemd bedrag van € 4.306 geen betrekking heeft op het onderhavige tijdvak en dat een ander bedrag van € 1.850 te maken heeft met verrekeningen in de invordering. Het geschil concentreert zich nu op de vraag of een bedrag van € 2.169, dat door de Inspecteur als teruggestort op de bankrekening van belanghebbende wordt gesteld, daadwerkelijk aan belanghebbende is terugbetaald. De Inspecteur heeft bewijs geleverd dat het bedrag is teruggestort, maar belanghebbende betwist dit en stelt dat zij het bedrag niet heeft ontvangen.

Het Hof oordeelt dat het vermoeden gewettigd is dat het bedrag van € 2.169 is bijgeschreven op de bankrekening van belanghebbende. Aangezien belanghebbende geen bewijs heeft geleverd dat zij het bedrag niet heeft ontvangen, concludeert het Hof dat het bedrag door de Ontvanger is teruggestort en door belanghebbende is ontvangen. Dit leidt tot de conclusie dat de naheffingsaanslag van € 6.433 terecht is opgelegd. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, maar de boetebeschikking wordt vernietigd, omdat deze tijdens de procedure is ingetrokken. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat er geen kosten zijn gemaakt voor professionele rechtsbijstand.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 13/00849
uitspraakdatum:
18 november 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 juni 2013, nummer AWB LEE 12/2595, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen (LB/PH) opgelegd ten bedrage van € 6.433. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 727. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 1.608.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag, de beschikking inzake de heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (thans: de rechtbank Noord-Nederland; hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 27 juni 2013 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur.
1.7
De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende drijft een bouwbedrijf in harde vloerbedekking en harde wandafwerking. Zij oefende haar activiteiten aanvankelijk uit in een eenmanszaak handelend onder de naam [C]. Het loonbelastingnummer van de eenmanszaak luidde: [0000.00.000].L01. De eenmanszaak is op 1 januari 2005 omgezet in een vennootschap onder firma met onder meer belanghebbende als vennoot, genaamd [C] v.o.f. Het loonbelastingnummer van [C] v.o.f. luidt: [0000.00.001].L01.
2.2
Belanghebbende heeft over het jaar 2005 op loonbelastingnummer [0000.00.000].L01 een verzamelloonstaat ingediend met een totaal af te dragen bedrag van € 26.484.
2.3
De Inspecteur heeft op 29 februari 2008 een boekenonderzoek ingesteld, waarvan een controlerapport is opgesteld. Naar aanleiding van de bevindingen uit het controlerapport heeft de Inspecteur belanghebbende onder nummer [0000.00.000] een naheffingsaanslag in de LB/PVV 2005 met heffingsrente en boete opgelegd, waartegen belanghebbende in bezwaar is gekomen.
2.4
De Inspecteur heeft op 20 mei 2009 uitspraak op het bezwaar gedaan. In zijn uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de hoogte van de naheffingsaanslag als volgt gemotiveerd:
"Volgens uw opgave is in 2005 aan loonbelasting betaald € 24.385. Volgens u moet hierop € 1.850 worden gecorrigeerd. Het verschil zou dan € 249,00 bedragen.
U heeft in 2005 betaald
€ 24.385
Af: betaling 25/4 (heeft betrekking op naheffing 2004)
€ 4.306
betaling 29/8 is teruggestort

2.169
€ 6.475

6.475
€ 17.910
Bij: betaling 3/1/2006 betreft aangifte oktober

2.141
Betaald over 2005
€ 20.051
Volgens verzamelloonstaat

26.484
€ 6.433
Het verschil ad € 6.433 is terecht nageheven.".
2.5
Bij brief van 15 januari 2010 heeft de Inspecteur, in vervolg op een gesprek tussen de Inspecteur en belanghebbende, waarin belanghebbende had toegezegd bepaalde stukken toe te zenden, een compromisvoorstel op schrift gesteld en aan belanghebbende gestuurd. Dit voorstel luidt als volgt:
"Vaststellingsovereenkomst
De ondergetekenden,
1. de heer [A], rechtens vertegenwoordiger van [C] Vof ([0000.00.001]) en [X]
([0000.00.000]) (hierna: de belanghebbende);
2 de heer mr. [B], namens de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/Kantoor Groningen (hierna: de inspecteur)
stellen het volgende vast om het tussen hen gerezen geschil op te lossen. Het geschil heeft betrekking op de hoogte van de opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2005, aanslagnummer: [0000.00.000].A.01.5500. Hierbij hebben de ondergetekenden de bedoeling deze overeenkomst op te vatten als een overeenkomst als bedoeld in artikel 7:900, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek.
De ondergetekenden hebben het volgende afgesproken:
- De boete die is begrepen in de naheffingsaanslag met aanslagnummer [0000.00.000].A.01.5500 zal worden verminderd tot nihil;
- De belanghebbende ziet af van zijn mogelijkheid om in beroep te gaan, dan wel indien hij zijn brief van 2 juni 2009 als beroepschrift aangemerkt wil zien, trekt hij hierbij het beroepschrift in. (…)"
2.6
De Inspecteur heeft belanghebbende verzocht indien zij met het voorstel akkoord kan gaan voor 5 februari 2010 twee exemplaren ondertekend te retourneren. De betreffende passage in het begeleidende schrijven van 15 januari 2010 luidt: "(...) Indien u met mijn voorstel akkoord gaat, verzoek ik u twee exemplaren van het bijgevoegde voorstel voor akkoord ondertekend aan mij te retourneren voor 5 februari 2010. Indien ik het voorstel niet voor akkoord ondertekend terug heb ontvangen voor deze datum, vervalt mijn voorstel en zult u de gang naar de rechter moeten maken.".
2.7
Belanghebbende heeft bij brief van 4 februari 2010 op het compromisvoorstel gereageerd. Zij schreef daarover: "Uiteraard kunnen wij akkoord gaan met uw compromisvoorstel, doch het door u genoemd bedrag is bij ons niet bekend.". Onder de ondertekening is vermeld "Bijlage bank afschriften". De Inspecteur heeft deze brief van belanghebbende op 10 februari 2010 ontvangen, doch heeft gesteld dat de bijlagen daarbij ontbraken.
2.8
Bij verminderingsbeschikking met dagtekening 19 maart 2010 heeft de Inspecteur de
boete verminderd tot nihil.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. Ter zitting heeft belanghebbendes gemachtigde erkend dat het in de uitspraak op bezwaar vermelde bedrag van € 4.306 geen betrekking heeft op het onderhavige tijdvak en dat het door hem in de stukken vermelde bedrag van € 1.850 te maken heeft met verrekeningen in de invordering, en evenmin betrekking heeft op dit tijdvak. Thans is daarom uitsluitend nog in geschil of het bedrag van € 2.169, waarvan de Inspecteur stelt dat het op de bankrekening van belanghebbende is teruggestort, aan belanghebbende is terugbetaald.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat evenvermeld - door haar betaald - bedrag van € 2.169 door haar niet terug ontvangen is, en derhalve behoort tot de door haar op aangifte afgedragen bedragen, op grond waarvan de naheffingsaanslag met dat bedrag dient te worden verminderd.
3.3
De Inspecteur gaat ervan uit dat het teruggestorte bedrag op de rekening van belanghebbende is bijgeschreven. Hij stelt zich op het standpunt dat dat bedrag daardoor niet behoort tot de per saldo afgedragen bedragen en terecht in de naheffing is betrokken.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert, na wijziging van haar standpunt in de loop van het geding, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en, naar het Hof begrijpt, tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 4.264, met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente.
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid
4.1
De Inspecteur heeft aan de gemachtigde van belanghebbende een compromisvoorstel gedaan, waarbij het nageheven belastingbedrag zou worden gehandhaafd en de boete zou vervallen. Dat voorstel zou vervallen indien hij het voorstel niet voor 5 februari 2010 voor akkoord getekend retour zou hebben ontvangen. Belanghebbende heeft daarop zelf gereageerd met haar brief van 4 februari 2010, op het kantoor van de Inspecteur ontvangen op 10 februari 2010. Daarbij heeft zij laten weten dat zij akkoord ging met het compromis, doch dat het door de Inspecteur vermelde bedrag haar niet bekend was. Voorts wordt in die brief vermeld dat bankafschriften waren bijgevoegd, waarvan de Inspecteur echter stelt dat hij die niet heeft aangetroffen.
4.2
In het licht van hetgeen partijen voorafgaand aan de schriftelijke vastlegging van het compromisvoorstel onderling hadden besproken, waaronder de toezegging van de Inspecteur dat hij de aanslag zou verlagen indien de inhoud van nadere stukken daartoe aanleiding zou geven, en gelet op de omstandigheid dat belanghebbende noch [A], die namens haar optrad, fiscaal geschoold is, had de Inspecteur de in belanghebbendes brief voorkomende opmerking dat het bedrag haar niet bekend was, in ieder geval in samenhang met de verwijzing naar bijlagen die zouden zijn bijgevoegd, doch door de Inspecteur niet zijn aangetroffen, redelijkerwijs niet anders kunnen opvatten dan als een voorbehoud bij de akkoordverklaring. Dit brengt mee dat de vaststellingsovereenkomst bij gebreke van wilsovereenstemming in zoverre niet tot stand is gekomen en dat belanghebbende haar beroepschrift in zoverre niet heeft ingetrokken.
4.3
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de brief van belanghebbende van 2 juni 2009 dient te worden aangemerkt als beroepschrift tegen de door de inspecteur op 20 mei 2009 gedane uitspraak op bezwaar. De Inspecteur heeft verzuimd die op 4 juni 2009 door hem ontvangen brief door te zenden naar de Rechtbank. Gelet op de datum van ontvangst van die brief, zou deze bij onverwijlde doorzending tijdig ter griffie van de Rechtbank ontvangen zijn. Het beroepschrift is derhalve tijdig ingediend.
Ten aanzien van de naheffingsaanslag
4.4
De Inspecteur heeft onweersproken gesteld dat op 2 september 2005 door belanghebbende een bedrag van € 2.169 is betaald op een zogeheten nihilaangifte in de loonbelasting over juli 2005. Hij heeft ter zitting een overzicht uit de Centrale Ontvangers Administratie overgelegd, waaruit valt te lezen dat het bedrag op 5 september 2005 is aangemerkt als 'teveel', en op 23 september 2005 is teruggestort op een bankrekening met nummer [000000002]. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende erkend dat dat rekeningnummer bij belanghebbende in gebruik is, maar hij betwist het bedrag te hebben ontvangen.
4.5
Op grond van het voorgaande is het vermoeden gewettigd dat het bedrag van € 2.169 is bijgeschreven op de bankrekening van belanghebbende. Nu belanghebbende stelt dat zij dat bedrag niet heeft ontvangen, rust op haar –mede als meest gerede partij daartoe - de last tegenbewijs te leveren. Zij heeft daartoe geen enkel bewijs bijgebracht. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat het bedrag door de Ontvanger is teruggestort en door belanghebbende is ontvangen. Dit brengt mee dat belanghebbende per saldo € 2.169 aan loonbelasting te weinig heeft afgedragen, vermeerderd met het bedrag van € 4.264 dat niet langer in geschil is. De Inspecteur heeft derhalve terecht een correctie van € 6.433 aangebracht. Niet in geschil is dat voor dat geval het juiste bedrag is nageheven.
4.6
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond. Nu de Rechtbank geen oordeel heeft gegeven met betrekking tot de boete, die lopende de procedure voor de Rechtbank is ingetrokken, is het hoger beroep
in zoverregegrond.

5.Proceskosten

Nu niet is gebleken van door een derde gemaakte kosten voor professionele rechtsbijstand, acht het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • bevestigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze de naheffingsaanslag in de loonbelasting over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 alsmede de beschikking inzake heffingsrente betreft;
  • vernietigt de boetebeschikking;
  • gelast dat de Inspecteur wordt veroordeeld in het griffierecht tot een bedrag van € 42 voor de procedure voor de Rechtbank en € 118 voor de procedure in hoger beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
18 november 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 november 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.