Uitspraak
(zaaknummer rechtbank Arnhem C/05/242369)
Recreatie Verkoop,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
19 juni 2013 en 2 oktober 2013 van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, team kanton en handelsrecht.
2.Het geding in hoger beroep
3.De omvang van het hoger beroep
"appellante concludeert dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, moge behagen bij arrest uitvoerbaar bij voorraad te vernietigen het tussen- en eindvonnis van de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen [het hof verstaat: Arnhem], op 19 juni 2013 en 2 oktober 2013, onder zaak- en rolnummer C/05/242369 / HAZA 13-280, tussen partijen gewezen, en opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, appellante alsnog haar vorderingen toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties".
4.De feiten
"extra voorzieningen"met de hand geschreven vermeld:
"(…) Bellegingsobject eigen middelen 10.000,- netto rendement 1ste jaar"
"[recreatiepark] is een zeer aantrekkelijke locatie om uw EIGEN vakantiewoning te hebben. Met zijn ligging aan het Veluwemeer is het park zeer populair onder de verhuurgasten en worden er erg veel activiteiten aangeboden op het gebied van watersport. Maar ook voor de natuurliefhebbers biedt [recreatiepark] een prachtige omgeving om te wandelen, fietsen, paardrijden, noem maar op! En uiteraard zorgen de vele faciliteiten op het park voor een zorgeloze vakantie waarin het u, maar ook uw verhuurgasten aan niets zal ontbreken. De ideale plek om te investeren in deze interessante beleggingsobjecten."
5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
a. een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst tussen partijen buitengerechtelijk is ontbonden op 20 maart 2013;
b. [geïntimeerde] te veroordelen aan Recreatie Verkoop uit hoofde van contractueel verschuldigde boete te voldoen € 45.900,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
6.De beoordeling van de grieven en de vordering
"een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf,"in artikel 7:2 BW. Dit criterium wordt in het Burgerlijk Wetboek ook in andere bepalingen ter zake van consumentenbescherming gebruikt om het begrip “consument” af te bakenen tegenover een zakelijke partij.
Dit criterium kan ook worden aangetroffen in onder meer artikel 5 lid 1 van Boek 7, dat is geformuleerd naar het voorbeeld van de aanhef van de artikelen 236 en 237 van Boek 6. De uit de parlementaire geschiedenis van beide laatstgenoemde artikelen af te leiden uitleg van genoemd criterium komt hierop neer dat een consument is een natuurlijk persoon die ofwel niet een beroep of bedrijf uitoefent ofwel de overeenkomst niet sluit in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf(MvA, Parl. Gesch. II, 1995–1996, 23 095, nr. 5, p. 12).
Onder 4.10 van het bestreden vonnis overweegt de rechtbank:
“Zo [geïntimeerde] met de verhuur in het eerste jaar (vanwege bedoeld rendement) heeft ingestemd, zij heeft dat gemotiveerd betwist, maakt dit enkele feit haar nog niet tot, kort gezegd, een professionele koper.”Onder 4.11 van het bestreden vonnis overweegt de rechtbank
“Voor het overige zijn door Recreatie Verkoop geen feiten of omstandigheden gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat [geïntimeerde] in het kader van deze koop niet heeft te gelden als een consument, doch als een koper die handelt in de uitvoering van een beroep of bedrijf.”
geenconsument was bij Recreatie Verkoop legt. Hoewel eigenlijk op de koper de bewijslast rust van de omstandigheid dat hij consument is (Parl. Gesch. Inv. Boek 6 1990, MvT en MvA II p. 1651 en 1655) is tegen de door de rechtbank gehanteerde verdeling van stelplicht en bewijslast niet gegriefd zodat ook het hof daarvan heeft uit te gaan. In het navolgende komt het hof tot het oordeel dat Recreatie Verkoop onvoldoende heeft aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat [geïntimeerde] niet als consument kan worden beschouwd. Echter ook indien, anders dan de rechtbank heeft gedaan, van een juiste verdeling van stelplicht en bewijslast wordt uitgegaan, zou het hof tot het oordeel komen dat [geïntimeerde] is opgetreden in de hoedanigheid van consument, nu de door Recreatie Verkoop aangevoerde feiten en omstandigheden ook onvoldoende zijn als betwisting van de door [geïntimeerde] gestelde en onderbouwde hoedanigheid van consument.
beleggingsobject” en “
rendement” maar deze begrippen wijzen zonder bijkomende feiten en omstandigheden niet op een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit. Zij passen evenzeer bij het (niet beroeps- of bedrijfsmatig) beleggen van privévermogen. Recreatie Verkoop stelt weliswaar dat [geïntimeerde] heeft gezegd dat zij het chalet niet zelf wilde gaan gebruiken en zo zij dit wel zou doen dat zij daarvoor een commerciële huurprijs zou betalen, maar deze stelling is niet onderbouwd, terwijl het gestelde evenmin zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat [geïntimeerde] beroeps- of bedrijfsmatige verhuur beoogde. Het lag op de weg van Recreatie Verkoop om concrete feiten en omstandigheden te stellen ter motivering van haar betwisting dat [geïntimeerde] de vakantiewoning als consument heeft gekocht. Daarvoor is, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende dat [geïntimeerde] met de aankoop (mede) beoogde de woning tegen betaling te verhuren. Van deze door [geïntimeerde] gemotiveerd weersproken stelling, heeft Recreatie Verkoop geen bewijs aangeboden. Aan het door haar gedane algemene bewijsaanbod gaat het hof voorbij als te weinig concreet en specifiek.
“39.[…]een persoon die een overeenkomst sluit voor een gebruik dat gedeeltelijk op zijn beroepsactiviteit betrekking heeft en daarvan dus slechts gedeeltelijk losstaat, kan zich in beginsel niet op deze bepalingen beroepen.Dit ligt slechts anders indien deze overeenkomst zo losstaat van de beroepsactiviteit van de betrokkene dat het verband marginaal wordt en bijgevolg in het kader van de verrichting, in haar totaliteit beschouwd, waarvoor deze overeenkomst is gesloten, slechts een onbetekenende rol speelt.
blijft relevant ongeacht het verband tussen het particuliere en het beroepsmatige gebruik dat van het betrokken goed of de betrokken dienst kan worden gemaakt, zelfs als het particuliere gebruik daarbij de overhand heeft,mits het aandeel van het beroepsmatige gebruik niet onbetekenendis.42. Ingeval van een overeenkomst met een tweeledig doel is bijgevolgniet noodzakelijk dat het gebruik van de gekochte zaak voor beroepsdoeleinden zwaarder weegt.”