Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Stichting Garantie- en Waarborgfonds Nederland,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
- uit het eindverslag van de curator van 3 juli 2014 blijkt genoegzaam van een negatieve boedel van € 26.441,-;
- het bestaan van een aanzienlijke vordering tot vergoeding van schade op mr. Elzas, zoals door SGWN wordt gesteld, is onvoldoende aannemelijk geworden;
- de grondslag voor de door SGWN gepretendeerde vordering op ABN AMRO Bank van minimaal € 5.500,- wegens verschuldigde rente over het bedrag dat in de periode 11 juli 2008 tot 27 augustus 2013 op de ondernemersrekening van SGWN stond, is, gelet op de uitleg van de curator dat deze vordering is verrekend met de kosten van het aanhouden van deze rekening, door SGWN onvoldoende onderbouwd;
- ook al zou er vanuit moeten worden gegaan dat de vordering op ABN AMRO Bank bestaat, dan nog zou er, gelet op hoogte van de vordering van minimaal € 5.500,-, na betaling van het salaris van de curator nog steeds een situatie als bedoeld in artikel 16 Fw resteren.
- een op basis van de administratie van SGWN door de curator verzochte teruggave van reeds afgedragen BTW, heeft geleid tot een teruggave van € 9.441,61, zodat er blijkens het financieel verslag van 16 mei 2014, inclusief betaling van alle boedelkosten, een overschot van € 2.258,16 op de boedelrekening bestond;
- reeds daarvoor heeft SGWN de curator bij herhaling aangeboden dat hij al het beschikbare actief aan salaris mocht verkrijgen, mits dit niet de opheffing van het faillissement wegens gebrek aan baten tot gevolg zou hebben; SGWN stelt dat de curator dit aanbod heeft verworpen omdat hij wil voorkomen dat SGWN haar vordering tot schadevergoeding op mr. Elzas te gelde kan maken; SGWN wijst er in dit verband op dat de curator de oud-advocaat van mr. Elzas is en dat hij mr. Elzas ook in zijn hoedanigheid van curator in dit faillissement meerdere malen heeft bijgestaan;
- de curator heeft hierna om een nieuwe salarisbeschikking verzocht en heeft er daarbij voor gekozen niet het salaris op basis van de omvang van het actief maar een salaris van € 28.700,- te vragen in de volle wetenschap dat de boedel daartoe volstrekt ontoereikend was en dat hij op basis van het overgebleven actief nooit meer zou kunnen verkrijgen dan € 2.258,16; ook is onduidelijk gebleven waarom de rechtbank daarbij is afgeweken van de Recofa-richtlijnen voor faillissementen en surseances van betaling, die in artikel 22 voorschrijven dat het salaris inclusief verschotten in de regel niet wordt vastgesteld op een hoger bedrag dan het beschikbare actief; na de salarisbeschikking is het faillissement vervolgens voorgedragen voor opheffing wegens gebrek aan baten, hetgeen heeft geleid tot de bestreden beschikking;
- mr. Elzas heeft SGWN zonder enig te respecteren belang belet dat zij de nog wel onder de noodregeling toegestane activiteiten kon voortzetten, waardoor zij omzet/inkomsten heeft gederfd van circa € 174.000,-; de curator heeft tegen dit verwijt nimmer enig verweer gevoerd;
- mr. Elzas had bij aanvang van het faillissement, maar in elk geval zeker in 2008, alle toen bekende schuldeisers uit het beschikbare actief kunnen voldoen, zodat het faillissement op grond van artikel 193 Fw beëindigd had kunnen worden; mr. Elzas had zich, toen er geen schuldeisers meer waren die voortzetting van het faillissement rechtvaardigden, primair moeten richten op de belangen van SGWN en heeft daarbij niet voldaan aan hetgeen de artikelen 94 en 96 Fw voorschrijven; het standpunt dat de curator ten aanzien van dit verwijt heeft ingenomen, namelijk dat mr. Elzas ter zake geen verwijt kon worden gemaakt en het faillissement niet eerder zou hebben kunnen afwikkelen omdat hij de benodigde informatie van [bestuurder] ontbeerde en zonder de benodigde onderzoeken in de administratie niet objectief kon vaststellen wat de rechten en verplichtingen van SGWN waren, is ten onrechte door de rechtbank gevolgd, omdat:
“in zoverre”onvoldoende aannemelijk zou zijn; wat
“in zoverre”precies inhoudt is niet duidelijk;
“dermate onzeker”is dat die vordering bestaat; SGWN verwijst in dit verband naar een arrest van de Hoge Raad van 2 oktober 1998 (JOR 1998/165), waarin wordt overwogen dat voor toewijzing van een verzoek tot heropening van de vereffening voldoende is dat de door verzoeker gestelde vordering en/of bate voldoende aannemelijk is om het verzoek te rechtvaardigen en dat de rechter met terughoudendheid dient te toetsen of aan dit vereiste is voldaan; in zijn conclusie bij dit arrest tekent A-G Bakels op:
“Bij zijn beoordeling of daarvan in concreto sprake is, dient de rechter niet al te hoge eisen te stellen; “afwijzing van het verzoek kan immers ertoe leiden dat de verzoeker de door hem gepretendeerde rechten niet meer daadwerkelijk geldend kan maken.”SGWN heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat deze overwegingen, die betrekking hebben op een heropening van de vereffening, ook moeten worden toegepast op in het onderhavige geval, waarin de voortzetting van de vereffening aan de orde is;