ECLI:NL:GHARL:2014:8822

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
17 november 2014
Zaaknummer
21-004314-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes in Doetinchem

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag en krijgt een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 december 2012 in Doetinchem, waar de verdachte met een mes meerdere stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het slachtoffer, maar de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet heeft voltooid. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld voor een geweldsdelict. Tijdens de zitting op 5 november 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman, mr. C.S.P.M. de Kock, overwogen. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor voorbedachten rade, waardoor de verdachte is vrijgesproken van de poging tot moord. Echter, het hof achtte de poging tot doodslag wel bewezen, gezien de omstandigheden en de verklaringen van getuigen. De verdachte heeft in het verleden al eerder met justitie te maken gehad, maar de eerdere veroordeling was langer dan vijf jaar geleden. Het hof heeft de strafoplegging in overeenstemming met de ernst van het delict en de omstandigheden van de verdachte bepaald. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schadevergoeding heeft geëist, toegewezen. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om de kosten van rechtsbijstand van de benadeelde partij te vergoeden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004314-13
Uitspraak d.d.: 19 november 2014
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Nederland van 26 maart 2013 met parketnummer 06-940471-12 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
volgens zijn eigen verklaring thans verblijvende in PI Zuid Oost, locatie Ter Peel.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 november 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr C.S.P.M. de Kock, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 6 december 2012 te Doetinchem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een (vlees)mes, althans een scherp voorwerp, meerdere, althans één stekende en/of kappende en/of slaande beweging(en) heeft gemaakt in de richting van het hoofd en/of de nek, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 6 december 2012 te Doetinchem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een (vlees)mes, althans een scherp voorwerp, meerdere, althans één stekende en/of kappende en/of slaande beweging(en) heeft gemaakt in de richting van het hoofd en/of de nek, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 6 december 2012 te Doetinchem [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk dreigend op (zeer) korte afstand van voornoemde [slachtoffer] een (vlees)mes, althans een scherp voorwerp heeft gepakt en/of (vervolgens) dat mes/scherpe voorwerp (dreigend) heeft opgeheven, in elk geval boven zijn, verdachtes, hoofd heeft gehouden, in elk geval op een voor die [slachtoffer] duidelijk zichtbare (dreigende) wijze heeft vastgehouden/getoond en/of (vervolgens) met dat mes/scherpe voorwerp, meerdere althans één stekende en/of kappende en/of slaande beweging(en) heeft gemaakt in de richting van het hoofd en/of de nek, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "Ik pak je, wacht maar" en/of "Ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van zowel de primair tenlastegelegde poging tot moord als de poging tot doodslag. Volgens hem kan niet bewezen worden dat sprake is van voorbedachten rade en evenmin dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij met het mes slechts een horizontale, zwaaiende beweging heeft gemaakt op borsthoogte met de enkele bedoeling om daarmee af te schrikken en dat deze lezing wordt bevestigd door de verklaringen die de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] in hoger beroep ten overstaan van de raadsheer-commissaris hebben afgelegd. Volgens de raadsman zijn de eerdere, andersluidende verklaringen van deze getuigen niet betrouwbaar te achten, aangezien de getuigen die verklaringen na onderling overleg zouden hebben afgelegd.
Oordeel van het hof
Net als de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof niet bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de primair impliciet tenlastegelegde poging tot moord.
Voorts is het hof van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 6 december 2012 het café/theehuis [Café/Theehuis] in Doetinchem is binnengegaan, direct nadat hij uit de tegenoverliggende shoarmazaak een mes had meegenomen. Het was een gekarteld mes, met een lemmet van ongeveer 30 centimeter. In het café/theehuis heeft hij met dit mes [slachtoffer] verwond.
Op basis van de verklaringen van aangever [slachtoffer], de verklaringen die de getuigen
[getuige 5], [getuige 6], [getuige 7] en [getuige 8] bij de politie hebben afgelegd en die zij in hoger beroep ten overstaan van de raadsheer-commissaris in de kern hebben bevestigd, en de letselrapportage van de deskundige [deskundige] acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met het mes van boven naar beneden een slaande/kappende beweging heeft gemaakt in de richting van de hoofd-/halsregio van aangever.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte door op korte afstand van aangever met een dergelijk mes voornoemde beweging te maken in de richting van de hoofd-/halsregio van aangever minstgenomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daardoor aangever zou kunnen doden. Dat die kans aanmerkelijk was, moge blijken uit de letselrapportage van de deskundige. Het hof acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op
of omstreeks6 december 2012 te Doetinchem
, in elk geval in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
en met voorbedachten rade[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overleg,met een
(vlees)mes,
althans een scherp voorwerp, meerdere, althanséén
stekende en/ofkappende
en/of slaande beweging
(en)heeft gemaakt in de richting van het hoofd en/of de nek
, in elk geval het lichaamvan die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte poging tot doodslag wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, deelneming aan de gedragsinterventie Arbeidsvaardigheden training en deelneming aan de door de reclassering geïndiceerd geachte ambulante behandelingen (in het kader van alcoholgebruik, de persoonlijkheidskenmerken en het delictgedrag van betrokkene).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor zover het hof tot een bewezenverklaring komt van het primair tenlastegelegde, bepleit om verdachte te veroordelen tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de 24 en de 36 maanden. Volgens de raadsman ligt een voorwaardelijk strafdeel niet in de rede en ligt het meer voor de hand om eventuele bijzondere voorwaarden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling aan verdachte op te leggen.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een groot, gekarteld mes in de richting van de hoofd-/halsregio van het slachtoffer te kappen. Dat het slachtoffer geen fataal letsel heeft opgelopen, is enkel te danken aan zijn eigen afweerreactie. Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen letsel toegebracht aan het slachtoffer, maar ook omstanders schrik aangejaagd en voor veel consternatie gezorgd.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 oktober 2014 blijkt dat verdachte in het verleden een paar keer met politie en justitie in aanraking is gekomen. De eerdere veroordeling wegens een geweldsdelict is evenwel langer dan vijf jaar geleden, zodat het hof die niet ten nadele van verdachte zal meewegen.
Het hof heeft voorts gelet op de over verdachte opgemaakte reclasseringsrapporten van
30 januari 2013 en 14 juni 2014. In het rapport van 30 januari 2013 heeft de reclassering geadviseerd om verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden. Het rapport van 14 juni 2014 betreft een advies PP/ET. In dit rapport wordt geadviseerd om verdachte in aanmerking te laten komen voor deelname aan gestapelde fasering richting ZBBI met aansluitend PP/ET, onder een aantal bijzondere voorwaarden. Verdachte is inmiddels bezig met zijn detentiefasering en hij heeft meer vrijheden.
Alles afwegende, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal het hof conform het advies van de reclassering van 30 januari 2013 voorwaarden verbinden, die te maken hebben met vaardigheiden voor arbeidstoegeleiding en –kort gezegd- alcoholdelictpreventie.

In beslag genomen voorwerp

Het primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp. Het zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00 ter zake van immateriële schade en € 605,00 ter zake van kosten voor rechtsbijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van € 2.500,00 ter zake van immateriële schade toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld in de kosten van het geding, onder meer bestaande uit de kosten voor rechtsbijstand begroot op een bedrag van € 576,00. De vordering is niet betwist door de raadsman.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof begroot de immateriële schade op een bedrag van € 2.500,00. Daarnaast zal het hof de vordering van de benadeelde partij betreffende de kosten voor rechtsbijstand toewijzen. Het hof begroot deze kosten net als de rechtbank aan de hand van het (kanton)liquidatietarief op een bedrag van € 576,00.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de reclassering ([naam]) zullen worden gegeven, ook als dat inhoudt dat verdachte zal deelnemen aan de gedragsinterventie Arbeidsvaardigheden training (ARVA) gedurende drie maanden en/of dat verdachte zal meewerken aan (een) ambulante behandeling(en) (in het kader van het alcoholgebruik, de persoonlijkheidskenmerken en het delictgedrag van verdachte), voor zover en voor zolang de genoemde reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht.
Geeft deze reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de opgelegde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- keukenmes, merk Homeij.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte kosten van rechtsbijstand en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
576,00 (vijfhonderdzesenzeventig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr G. Mintjes, voorzitter,
mr M. Barels en mr F.G. Bauduin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr K.A.M. Oude Vrielink, griffier,
en op 19 november 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.