ECLI:NL:GHARL:2014:8814

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
200.153.222-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag van de moeder in een familiekwestie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het gezag over de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2003. De moeder, verzoekster in hoger beroep, verzocht het hof om het gezamenlijk gezag met de vader te beëindigen en haar alleen het gezag te verlenen. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft het verzoek bestreden. De zaak is ontstaan uit een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 30 april 2014, waarin het verzoek van de moeder werd afgewezen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder de zorgen van de moeder over de ontwikkeling van [de minderjarige] en de communicatieproblemen tussen de ouders. Het hof heeft vastgesteld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders, en dat wijziging van het gezag in het belang van het kind noodzakelijk is. Het hof heeft het advies van de Raad voor de Kinderbescherming gevolgd, die eerder had geadviseerd om het verzoek van de moeder toe te wijzen. De ouders hebben al jarenlang een conflictueuze relatie, wat de ontwikkeling van [de minderjarige] negatief beïnvloedt. Het hof heeft daarom besloten om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de moeder te belasten met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige]. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.153.222/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/123585/FA RK 12-1846)
beschikking van de familiekamer van 13 november 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.E. van der Werf, kantoorhoudend te Sneek,
tegen
[verweerder],
wonende te [B],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. Siesling-Vellinga, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 30 april 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 29 juli 2014, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het gezag over de minderjarige [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige]), geboren [in] 2003 te [C], voortaan alleen aan haar zal toekomen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 10 september 2014, heeft de vader het verzoek in hoger beroep bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof is op 27 augustus 2014 binnengekomen een journaalbericht van 26 augustus 2014 van mr. Van der Werf met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 17 oktober 2014 plaatsgevonden. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) is - in het kader van zijn adviserende taak - verschenen
de heer [D].

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de affectieve relatie tussen de ouders is [de minderjarige] geboren. De relatie tussen de ouders is in 2004 verbroken. [de minderjarige] is door zijn vader erkend. Sinds 2007 zijn de ouders, ontstaan door registratie op grond van artikel 1:252, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
3.2
In een tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst van 31 maart 2009 hebben zij afgesproken dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft bij zijn vader en zijn partijen een zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige] overeengekomen. Deze vaststellingsovereenkomst is opgenomen in en deel uitmakend van de beschikking van 8 juli 2009, welke beschikking nadien is gewijzigd bij beschikking van 13 april 2011. Bij deze laatste beschikking is het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij zijn moeder bepaald en is er een zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] vastgesteld.
3.3
Bij inleidend verzoekschrift van 27 november 2012 heeft de moeder de rechtbank verzocht haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige]. De vader heeft verweer gevoerd.
3.4
Op verzoek van de rechtbank heeft de raad een onderzoek in gesteld naar de wenselijkheid van een gezagswijziging. De raad heeft de rechtbank in zijn rapport van
21 augustus 2013 geadviseerd het verzoek van de moeder toe te wijzen.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter (in afwijking van het advies van de raad) het verzoek van de moeder afgewezen. De moeder is tegen deze beslissing in hoger beroep gekomen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 1:253n BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.2
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder tot het beëindigen van het gezamenlijk gezag toegewezen dient te worden. Het hof volgt in deze het advies van de raad zoals uitgebracht bij rapport van
21 augustus 2013 en zoals door de raad gehandhaafd ter zitting van het hof. Als uitgangspunt geldt dat gezamenlijk gezag van de ouders in het belang van het kind is. Ook voor [de minderjarige] moet het in beginsel in zijn belang worden geacht dat zijn beide ouders zijn belast met het ouderlijk gezag. Zeker nu sprake is van een redelijk lopende contactregeling tussen [de minderjarige] en zijn vader. Echter in de onderhavige situatie is het hof met de raad van oordeel dat de feitelijke omstandigheden reden geven tot een uitzondering op die regel. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
4.3
Al geruime tijd wordt door meerdere personen en instanties (forse) zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] geconstateerd. De moeder herkent die zorgen en vindt om die reden hulp en begeleiding voor [de minderjarige] noodzakelijk. Echter de vader herkent de zorgen over [de minderjarige] (grotendeels) niet en werkt om die reden niet, in elk geval naar de mening van de moeder onvoldoende voortvarend mee aan hetgeen voor het inzetten van de noodzakelijke hulp voor [de minderjarige] nodig is. Een extra complicerende factor hierbij is dat tussen de ouders al jarenlang sprake is van een zeer slechte communicatie en het hen al jarenlang niet goed lukt om gezamenlijk te communiceren in het belang van [de minderjarige]. Hun uiteenlopende visie over hoe het thans met [de minderjarige] gaat en of en zo ja, welke hulpverlening nodig is, maakt (ook) dat de strijd tussen ouders onverkort aanhoudt. Door deze voortdurende strijd tussen de ouders is [de minderjarige] klem geraakt tussen de ouders. Gelet op de ernst en de duur van deze strijd valt niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt.
Op grond van de informatie zoals die uit het raadsonderzoek blijkt, waaronder ook de informatie van school die mede ook is gebaseerd op een onderzoek door het [E] (Praktijk voor kinder- en jeugdpsychiatrie & leerstoornissen) deelt het hof -met ook de raad- de ernstige zorgen die de moeder over de ontwikkeling van [de minderjarige] uit. Uit dat onderzoek is gebleken dat sprake is van ernstige aandacht- en concentratieproblemen, een verstandelijke beperking en een meervoudige en complexe dyslexie. Gelet op deze forse zorgen is hulp voor [de minderjarige] dan ook zonder meer aangewezen en dient (verdere) stagnatie in de hulpverlening door een onvoldoende meewerkende ouder te worden voorkomen. Nu de vader weigert open te staan voor de visies van (deskundige) anderen, enkel en alleen omdat hij van mening is dat zij de moeder napraten en daarmee aan hun professionele bevindingen geheel voorbij gaat, en geen inzicht toont in de bestaande problematiek van [de minderjarige] rest het hof geen andere keuze dan in het belang van [de minderjarige] de moeder te belasten met het eenhoofdig gezag.
4.4
Het hof wenst daarbij op te merken dat het hof zich niet aan de indruk kan onttrekken dat de ouders zich in een vicieuze cirkel bevinden waarin de stellingen die zij onderling innemen zich als reactie op elkaar versterken. In die zin dat de moeder door het onbegrip dat zij van de vader ervaart, de zorgen die over [de minderjarige] bestaan mogelijk in zekere mate overdrijft en de vader -op zijn beurt- door het onbegrip dat hij van de moeder ervaart, zich nog weer meer tegen haar afzet. Als gevolg daarvan lijken zij steeds minder begrip voor elkaar te kunnen opbrengen en blijft de conflictueuze situatie bestaan. Als het hen zou lukken om hiermee aan de slag te gaan (zodat de scherpe kantjes er van beide kanten afgaan), zouden de ouders juist een goed tegenwicht aan elkaar kunnen bieden waardoor op een evenwichtige wijze met de problemen van [de minderjarige] kan worden omgegaan. Helaas lukt dat nu op geen enkele wijze. Het hof adviseert de ouders om die reden dan ook dringend om (via de huisarts) professionele hulp te zoeken teneinde optimaal vorm te kunnen geven aan hun rol als ouders van [de minderjarige]. Het is daarbij zonder meer als positief en ook in het belang van [de minderjarige] te benoemen dat het de ouders, ondanks de strijd, lukt om [de minderjarige] zijn band met de andere ouder ook te gunnen. Om echter nu de noodzakelijke hulp voor [de minderjarige] veilig te stellen wijzigt het hof het gezamenlijk gezag in eenhoofdig gezag van de moeder.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te beslissen dat de moeder wordt belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige].

6.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 30 april 2014;
belast de moeder met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige], geboren [in] 2003 te [C];
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, voorzitter, mr. A.H. Garos en mr. H. Lenters, bijgestaan door E. Kinderman als griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 13 november 2014.