In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] BV tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2010. De Belastingdienst had een aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 146.617, welke na bezwaar door de Inspecteur werd verminderd tot € 108.148. Belanghebbende, [X] BV, stelde dat er verkoopkosten en een afwaarderingsverlies waren die in mindering moesten worden gebracht op het belastbare bedrag. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 7 oktober 2014 zijn beide partijen niet verschenen. De zaak draait om de vraag of de Inspecteur de verkoopkosten van € 14.489 en het afwaarderingsverlies van € 135.526 terecht heeft gecorrigeerd. Belanghebbende betoogde dat deze kosten en verliezen wel degelijk aftrekbaar zijn, maar de Inspecteur betwistte dit en stelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd om haar stellingen te onderbouwen.
Het Hof oordeelde dat de bewijslast bij belanghebbende lag en dat zij hierin niet was geslaagd. De verkoopkosten werden niet als zakelijk aangemerkt, en het afwaarderingsverlies werd niet aannemelijk gemaakt door gebrek aan bewijs van de vermogenspositie van de debiteur. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd aan belanghebbende, omdat niet was aangetoond dat zij onredelijk gebruik had gemaakt van haar procesbevoegdheid.