ECLI:NL:GHARL:2014:8778

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
14/00301
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vennootschapsbelasting en aftrekbaarheid van verkoopkosten en afwaarderingsverlies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] BV tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2010. De Belastingdienst had een aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 146.617, welke na bezwaar door de Inspecteur werd verminderd tot € 108.148. Belanghebbende, [X] BV, stelde dat er verkoopkosten en een afwaarderingsverlies waren die in mindering moesten worden gebracht op het belastbare bedrag. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 7 oktober 2014 zijn beide partijen niet verschenen. De zaak draait om de vraag of de Inspecteur de verkoopkosten van € 14.489 en het afwaarderingsverlies van € 135.526 terecht heeft gecorrigeerd. Belanghebbende betoogde dat deze kosten en verliezen wel degelijk aftrekbaar zijn, maar de Inspecteur betwistte dit en stelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd om haar stellingen te onderbouwen.

Het Hof oordeelde dat de bewijslast bij belanghebbende lag en dat zij hierin niet was geslaagd. De verkoopkosten werden niet als zakelijk aangemerkt, en het afwaarderingsverlies werd niet aannemelijk gemaakt door gebrek aan bewijs van de vermogenspositie van de debiteur. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd aan belanghebbende, omdat niet was aangetoond dat zij onredelijk gebruik had gemaakt van haar procesbevoegdheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00301
uitspraakdatum: 11 november 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] BVte
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 februari 2014, nummer AWB 13/2747, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, Kantoor Amersfoort(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 146.617.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot één berekend naar een belastbaar bedrag van € 108.148. Daarbij is € 473 heffingsrente vergoed.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2014 te Arnhem. Beide partijen zijn met voorafgaande kennisgeving aan het Hof niet verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1
Vanaf de oprichtingsdatum is de heer [A] enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende. [A] heeft op 18 oktober 2010 [B] BV opgericht. Ook van deze vennootschap is hij enig aandeelhouder en bestuurder. [B] BV heeft een 50 percent deelneming in [C] BV en, aldus belanghebbende, ook een 50 percent deelneming in [D] BV.
2.2
Belanghebbende heeft op 1 december 2009 met [E] een geldleningsovereenkomst gesloten. Voormelde overeenkomst is zowel namens de schuldeiser als de schuldenaar ondertekend door Nijboer en heeft de volgende kenmerken:
  • door belanghebbende is aan [E] € 130.021 uitgeleend;
  • dit bedrag zou worden aangewend voor de aanschaf van 50% deelnemingen in [C] BV en [D] BV;
  • de verschuldigde rente bedraagt 4% per jaar;
  • de looptijd van de geldlening is 10 jaren;
  • de aflossing geschiedt in beginsel aan het einde van de looptijd van de geldlening.
2.3
Belanghebbende heeft voor het jaar 2010 aangifte vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbaar bedrag van € 146.617. De aanslag vennootschapsbelasting 2010 is conform deze aangifte opgelegd. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Zij heeft daarbij een berekening overgelegd waarin een belastbaar bedrag van € 41.867 negatief is vermeld. Dit verlies is mede veroorzaakt door een afwaarderingsverlies van € 135.526 met betrekking tot de in 2.2 vermelde vordering en door verkoopkosten ter grootte van € 14.849.
2.4
In haar aan de Inspecteur gerichte brief van 1 maart 2013 schrijft belanghebbende dat de onderliggende facturen van voormelde verkoopkosten separaat worden toegezonden. Tevens vermeldt zij dat [E] in december 2009 een belang heeft verworven in [D] BV en [C] BV en dat de aanschaf van deze aandelen deels is gefinancierd met de in 2.2 vermelde lening. Ook geeft belanghebbende aan dat deze laatste vennootschappen over de afgelopen jaren verlieslatend zijn geweest en dat daarom op grond van goed koopmansgebruik door belanghebbende de gehele in 2.2 vermelde vordering ten laste van het resultaat is afgewaardeerd.
2.5
Belanghebbende heeft de onderliggende facturen van de verkoopkosten niet toegezonden. Evenmin zijn stukken betreffende de vermogenspositie van [B] BV, waarvan zij stelt dat dit de in 2.2 vermelde vennootschap [E] betreft, in het jaar 2010 overgelegd.
2.6
De Inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar de onderhavige aanslag verminderd tot één berekend naar een belastbaar bedrag van € 108.148. Hij heeft dit bedrag berekend door bij het in 2.3 vermelde belastbare bedrag van € 41.867 (negatief) de verkoopkosten ter grootte van € 14.489 en het afwaarderingsverlies van € 135.526 op te tellen.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2010 na bezwaar tot het juiste bedrag is verminderd en of de Inspecteur daarbij terecht een impliciete verliesvaststellingsbeschikking van nihil heeft genomen. In het bijzonder is in geschil of de Inspecteur terecht de verkoopkosten ter grootte van € 14.489 en het afwaarderingsverlies van € 135.526 met betrekking tot de vordering op [B] BV heeft gecorrigeerd.
3.2
Belanghebbende is van mening dat voornoemde bedragen ten onrechte niet in aftrek zijn toegelaten. De Inspecteur is de tegengestelde mening toegedaan.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur, alsmede tot vermindering van de onderwerpelijke aanslag tot één berekend naar een belastbaar bedrag van € 41.867 negatief en, naar het Hof begrijpt, tot verhoging van het bij beschikking vastgestelde verlies tot € 41.867.
3.5
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Op belanghebbende rust de last om tegenover de betwisting door de Inspecteur aannemelijk te maken dat voornoemde verkoopkosten en het afwaarderingsverlies tot aftrek kunnen leiden. Belanghebbende is hier naar het oordeel van het Hof niet in geslaagd.
4.2
Belanghebbende heeft gesteld dat de ten laste van de winst gebrachte verkoopkosten een zakelijke grondslag hebben. Nu de Inspecteur bestrijdt dat de verkoopkosten ter grootte van € 14.489 zijn gemaakt en belanghebbende niets in het geding heeft gebracht dat haar stelling kan onderbouwen heeft de Inspecteur terecht de aftrek van de verkoopkosten geweigerd.
4.3
Ten aanzien van de afwaardering van de vordering op [B] BV is belanghebbende van mening dat het afwaarderingsverlies terecht is genomen omdat de resultaten van [C] BV en [D] BV in de afgelopen jaren verlieslatend zijn geweest. Volgens belanghebbende heeft dit tot gevolg dat er geen gelden vanuit beide vennootschappen naar [B] BV zijn gevloeid om de rente en aflossing te kunnen voldoen en heeft dit bij [B] BV tot een waardedaling van haar deelnemingen in [C] BV en [D] BV geleid. Hierdoor is, aldus belanghebbende, het vermogen van [B] BV om de geldlening aan belanghebbende af te lossen, negatief beïnvloed, op grond waarvan het afwaarderingsverlies ten laste van de winst is gebracht.
4.4
Nu belanghebbende geen inzicht heeft gegeven in de vermogenspositie van haar debiteur [B] BV en slechts heeft verwezen naar de verlieslatendheid van de deelnemingen [C] BV en [D] BV, zonder ook daarvan stukken ter onderbouwing te overleggen, is het door belanghebbende gestelde afwaarderingsverlies niet aannemelijk geworden.
4.5
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de vergoede heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Proceskosten
De Inspecteur heeft het Hof verzocht om belanghebbende in de proceskosten te veroordelen omdat zij kennelijk onredelijk gebruik van haar procesbevoegdheid heeft gemaakt. Van belang acht de Inspecteur dat belanghebbendes gemachtigde Nijboer belastingadviseur is (geweest) en dat hij zich gerealiseerd zou moeten hebben dat het hoger beroep geen kans van slagen zou hebben indien geen bewijs voor zijn stellingen wordt geleverd.
Nog daargelaten dat de Inspecteur niet heeft vermeld welke kosten voor vergoeding in aanmerking zouden komen, is het Hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende onredelijk gebruik van haar procesbevoegdheid heeft gemaakt. Het enkele feit dat een belanghebbende niet slaagt in een op haar rustende bewijslast is daartoe onvoldoende. Het Hof ziet geen aanleiding om tot een proceskostenveroordeling over te gaan.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. N.G.U. Bezemer als griffier.
De beslissing is op 11 november 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(N.G.U. Bezemer) (A.J. Kromhout)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 12 november 2014.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.