ECLI:NL:GHARL:2014:8771

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
13/01267
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige naheffingsaanslag loonheffingen en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Stichting [X] tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag loonheffingen over het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 is opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente, maar de Inspecteur heeft de naheffingsaanslag gehandhaafd en de heffingsrente verminderd. Het Hof heeft op 11 november 2014 uitspraak gedaan en de naheffingsaanslag vernietigd. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur niet bevoegd was om de premiepercentages voor de WAO en WGA te verhogen na de beschikkingen van 17 augustus 2008, die lagere percentages vaststelden. De naheffingsaanslag was derhalve onterecht opgelegd. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de beschikking heffingsrente moet worden vernietigd, omdat deze samenhangt met de naheffingsaanslag. Daarnaast heeft het Hof de Inspecteur veroordeeld tot een integrale proceskostenvergoeding voor de hogerberoepsfase, omdat de Inspecteur had moeten begrijpen dat zijn standpunt in rechte geen stand zou houden. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 4.413,38.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/01267
uitspraakdatum: 11 november 2014
nummer /
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Stichting [X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 31 oktober 2013, nummer AWB 13/300, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Gorinchem(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente. Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd en de beschikking heffingsrente verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 10 december 2013 ter griffie ingekomen.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Bij faxbericht van 26 september 2014 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2014 te Arnhem. Namens belanghebbende is daar verschenen mr. drs. [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B], bijgestaan door [C] en [D]. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van 28 december 2006 heeft de Inspecteur de voor de gedifferentieerde premie Arbeidsongeschiktheidskas (hierna: WAO) voor belanghebbende geldende korting vastgesteld op 0,10% (artikel 37 van de Wet financiering sociale verzekeringen; hierna: Wfsv). Daarbij heeft hij meegedeeld dat de gedifferentieerde premie WAO (0,48% - 0,10% =) 0,38% bedraagt. Bij beschikking van dezelfde datum heeft de Inspecteur voor de berekening van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (hierna: WGA) voor 2007 voor belanghebbende geldende korting vastgesteld op 0,15% (artikel 38 van de Wfsv). Daarbij heeft hij meegedeeld dat de gedifferentieerde premie WGA (0,75% - 0,15% =) 0,60% bedraagt. Tegen deze beschikkingen is geen bezwaar gemaakt.
2.2.
Naar de bij deze beschikkingen vastgestelde percentages heeft belanghebbende de desbetreffende premies afgedragen.
2.3.
Bij voor bezwaar vatbare beschikking van 17 augustus 2008 heeft de Inspecteur de premiekorting WAO voor 2007 voor belanghebbende vastgesteld op 0,49% en meegedeeld dat de gedifferentieerde premie WAO daarom (0,48% - 0,49% =) 0,00% bedraagt (kennelijk met toepassing van artikel 2.14 Besluit Wfsv). Bij beschikking van dezelfde datum heeft de Inspecteur de premiekorting WGA voor 2007 voor belanghebbende vastgesteld op 0,70% en meegedeeld dat de gedifferentieerde premie WGA daarom (0,75% - 0,70% =) 0,05% bedraagt. Tegen deze beschikkingen is geen bezwaar gemaakt.
2.4.
Belanghebbende heeft over deze beschikkingen telefonisch contact met de Inspecteur opgenomen en vervolgens een verzoek om teruggaaf ingediend. De Inspecteur heeft met dagtekening 5 december 2008 aan belanghebbende teruggaaf verleend van het verschil tussen de afgedragen premies en de premies berekend met toepassing van de bij beschikkingen van 17 augustus 2008 vastgestelde percentages.
2.5.
Nadien ontvangt de Inspecteur van het UWV nadere gegevens, waaruit hij afleidt dat de bij beschikkingen van 17 augustus 2008 vastgestelde premiekortingen te hoog zijn. Op basis van deze gegevens berekent de Inspecteur de gedifferentieerde premie WAO en WGA voor 2007 voor belanghebbende op 0,37%, onderscheidenlijk 0,59%. Voorts berekent de Inspecteur dat op basis van deze premiepercentages belanghebbende na de hiervoor vermelde teruggaaf € 43.643 te weinig premie heeft betaald. Voor dit bedrag heeft de Inspecteur met dagtekening 26 januari 2012 de in geding zijnde naheffingsaanslag opgelegd.
2.6.
Bij uitspraak van 26 september 2013, nr. 12/00563, ECLI:NL:GHAMS:2013:3384, oordeelde het gerechtshof Amsterdam dat de inspecteur niet de bevoegdheid heeft beschikkingen als de onderhavige in het nadeel van de betrokkene te herzien. De staatssecretaris van Financiën heeft met dagtekening 8 november 2013, nr. DGB 2013‑5625, meegedeeld dat hij afziet van het instellen van beroep in cassatie, klaarblijkelijk omdat hij het oordeel van het gerechtshof Amsterdam deelt.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente. Voorts verzoekt belanghebbende om een integrale vergoeding van haar proceskosten en een immateriëleschadevergoeding. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De premiepercentages voor de WAO en de WGA worden bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld. Deze percentages blijven gelden totdat de desbetreffende beschikking wordt ingetrokken of gewijzigd.
4.2.
Bij beschikkingen van 17 augustus 2008 heeft de Inspecteur lagere premiepercentages vastgesteld dan hij eerder had vastgesteld. De bevoegdheid daartoe ontleent hij aan artikel 59, eerste lid, van de Wfsv juncto artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Anders dan de Inspecteur ter zitting heeft verdedigd, geldt die bevoegdheid ook als hij geen grondig onderzoek heeft gedaan naar de juistheid van de door hem toegepaste vermindering.
4.3.
De hiervoor vermelde beschikkingen van 17 augustus 2008 zijn nadien niet ingetrokken of gewijzigd. Dat betekent dat deze beschikkingen hun gelding hebben behouden. Artikel 20 van de AWR voorziet voorts niet in de mogelijkheid tot wijziging of vervanging van eerder bij beschikking vastgestelde premiepercentages. De naheffingsaanslag, die uitgaat van hogere premiepercentages dan uit de beschikkingen van 17 augustus 2008 voortvloeit, is derhalve ten onrechte opgelegd. Het Hof zal de naheffingsaanslag daarom vernietigen.
4.4.
Naar het oordeel van het Hof stond het de Inspecteur ook niet vrij na 17 augustus 2008 de bij de beschikkingen van die datum vastgestelde premiepercentages te verhogen (zie de hiervoor onder 2.6 vermelde mededeling van de staatssecretaris van Financiën). Het maakt daarbij niet uit of de Inspecteur dat zou doen door nieuwe beschikkingen te nemen dan wel door de beschikkingen van 17 augustus 2008 in te trekken, waardoor de eerdere beschikkingen van 28 december 2006 zouden herleven. In de onderhavige zaak is niet van belang dat de inspecteur met ingang van 19 oktober 2013 wel de bevoegdheid heeft de beschikkingen inzake de WGA te herzien (Wet van 7 mei 2014, Stb. 2014, 167).
4.5.
De Inspecteur heeft nog gesteld dat belanghebbende de onjuistheid van de beschikkingen van 17 augustus 2008 had dienen te beseffen. Niet alleen heeft hij deze stelling niet aannemelijk gemaakt, deze omstandigheid geeft de Inspecteur ook niet de bevoegdheid nadien de bij beschikking vastgestelde premiepercentages te verhogen.
4.6.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Nu de naheffingsaanslag wordt vernietigd, moet ook de beschikking heffingsrente worden vernietigd.

5.Schadevergoeding

5.1.
Belanghebbende stelt dat het onderhavige geschil niet binnen een redelijke termijn is beslecht, dat daardoor bij haar onzekerheid, spanning en frustratie optraden en dat zij daardoor immateriële schade heeft geleden. Zij verzoekt het Hof de Inspecteur te veroordelen in de vergoeding van die schade.
5.2.
Het onderhavige geschil gaat over een naheffingsaanslag van 26 januari 2012. Het bezwaarschrift is door de Inspecteur ontvangen op 1 februari 2012, de Inspecteur heeft op 24 december 2012 uitspraak gedaan op het bezwaarschrift, de Rechtbank heeft op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan op belanghebbendes beroep tegen de uitspraak op bezwaar en het Hof heeft heden uitspraak gedaan op het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank. Gelet daarop is naar het oordeel van het Hof de redelijke termijn voor de beslechting van het onderhavige geschil niet overschreden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom de termijn waarbinnen het geschil moet worden beslecht zou moeten aanvangen op 17 augustus 2008, zoals belanghebbende bepleit.

6.Proceskosten

Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep voor de Rechtbank en het hoger beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Gelet op artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) komen hiervoor in aanmerking de door belanghebbende gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Niet gesteld of gebleken is dat andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gemaakt.
Belanghebbende heeft gesteld dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit, omdat de Inspecteur wist of had moeten weten dat de door hem ingenomen standpunten in rechte geen stand zouden houden. Naar het oordeel van het Hof was het standpunt van de Inspecteur aanvankelijk pleitbaar. Na de hiervoor onder 2.6 bedoelde mededeling van de staatssecretaris van Financiën had de Inspecteur evenwel moeten beseffen dat zijn opvatting in rechte nimmer stand zou houden. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat de Inspecteur nog voor belanghebbende zijn hogerberoepschrift had gemotiveerd heeft meegedeeld in die mededeling geen aanleiding te zien zijn standpunt te wijzigen. Naar het oordeel van het Hof had de Inspecteur toen moeten begrijpen dat zijn standpunt in rechte geen stand zou houden. Dat is een bijzondere omstandigheid, die het Hof aanleiding geeft de Inspecteur te veroordelen in de vergoeding van de werkelijke kosten voor de hogerberoepsfase. Deze kosten bedragen, naar belanghebbende onweersproken heeft gesteld, € 2.223,38.
Het Hof stelt de kosten voor de behandeling van het bezwaar overeenkomstig de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting) × 1,5 (gewicht van de zaak) × € 243, ofwel op € 729. De kosten voor de behandeling van het beroep stelt het Hof op 2 punten (beroepschrift en zitting) × 1,5 (gewicht van de zaak) × € 487, ofwel op € 1.461. De totale proceskostenvergoeding komt daarmee op (€ 2.223,38 + € 729 + € 1.461 =) € 4.413,38.

7.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 4.413,38; en
  • gelast de Inspecteur het griffierecht ad (€ 310 + € 478 =) € 788 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, A.J. Kromhout en R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. N.G.U. Bezemer als griffier.
De beslissing is op 11 november 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(N.G.U.Bezemer) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 12 november 2014.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.