Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant 1],
[appellant 1]en
[appellant 2],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak hebben appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat hun verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling heeft afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellanten niet te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan van hun schulden. De appellanten, die samenwonend zijn, hebben aanzienlijke schulden, waaronder aan de belastingdienst en het CJIB. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant 1] onverantwoordelijk heeft gehandeld door zijn B.V. leeg te trekken, wat heeft geleid tot een fiscale schuld van circa € 55.000,-. De rechtbank had geoordeeld dat de appellanten onvoldoende aannemelijk hadden gemaakt dat zij te goeder trouw waren geweest in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoek. Het hof heeft de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de appellanten niet voldoende bewijs hebben geleverd dat zij hun schulden aan het CJIB en de belastingdienst hadden voldaan. Het hof oordeelt dat de appellanten niet te goeder trouw zijn geweest in hun financiële handelen, en bevestigt daarmee het vonnis van de rechtbank. Het hof bekrachtigt het eerdere vonnis en wijst het verzoek tot schuldsanering af.