ECLI:NL:GHARL:2014:8700

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
WAHV 200.133.916
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Dijkstra
  • mr. Verdoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van WAM-sanctie na onterecht beëindigen verzekering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen een administratieve sanctie van € 390,- die hem was opgelegd wegens het niet afsluiten en in stand houden van de vereiste verzekering voor zijn motorrijtuig. De gedraging vond plaats op 19 januari 2012, toen het voertuig onverzekerd bleek te zijn. De betrokkene betwistte de sanctie en voerde aan dat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn voertuig verzekerd was, omdat hij op 3 januari 2012 een nieuwe auto had aangeschaft en dit telefonisch had doorgegeven aan zijn verzekeringsmaatschappij. Hij had echter de verzekering van zijn oude auto niet opgezegd.

De verzekeringsmaatschappij erkende in een e-mail dat zij de verzekering van de oude auto ten onrechte had beëindigd en bood de betrokkene een vergoeding van de helft van het sanctiebedrag aan. Het hof oordeelde dat er bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de sanctie te matigen. Het hof stelde vast dat de betrokkene niet op de hoogte was van de beëindiging van de verzekering en dat de RDW niet had voldaan aan haar zorgplicht door de betrokkene niet tijdig te informeren over de onverzekerdheid van het voertuig.

Uiteindelijk heeft het hof de sanctie verlaagd tot € 192,-, gelijk aan het bedrag dat de verzekeringsmaatschappij aan de betrokkene had vergoed. Daarnaast werd de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 4,02. Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra, in tegenwoordigheid van mr. Verdoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

WAHV 200.133.916
12 november 2014
CJIB 159977485
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland
van 25 juli 2013
betreffende
[naam] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [plaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 390,- opgelegd ter zake van “voor een motorrijtuig niet de vereiste verzekering afsluiten en in stand houden”, welke gedraging blijkens een registercontrole van de RDW zou zijn verricht op 19 januari 2012 met het voertuig met het kenteken [kenteken].
2. De betrokkene voert aan dat deze sanctie ten onrechte is opgelegd. Hij bestrijdt niet dat het voertuig onverzekerd was op voornoemde datum, maar stelt dat hij in de veronderstelling was dat het voertuig nog steeds verzekerd was. Deze auto stond sinds
20 december 2011 bij de garage wegens een motormanagementprobleem. Eind december 2011 heeft de betrokkene van reparatie afgezien en besloten om een nieuwe auto te kopen, hetgeen op 3 januari 2012 is geschied. De betrokkene heeft op diezelfde dag telefonisch aan zijn verzekeringsmaatschappij doorgegeven dat hij een nieuw voertuig had aangeschaft en toen is dat voertuig verzekerd geworden. De betrokkene heeft tijdens dat telefoongesprek de verzekering voor zijn oude auto niet opgezegd en ook schriftelijk heeft hij dat niet gedaan. Eerst per 22 januari 2012 heeft de betrokkene zelf schriftelijk de verzekering van dit voertuig opgezegd, kort voordat het kentekenhouderschap van de betrokkene is beëindigd. Niettemin is na het telefoongesprek van 3 januari 2012 de verzekering voor dat voertuig beëindigd door de verzekeringsmaatschappij, buiten medeweten en zonder toestemming van de betrokkene. De betrokkene heeft een bericht van de verzekeringsmaatschappij bijgevoegd waaruit deze gang van zaken blijkt; de verzekeringsmaatschappij heeft wegens deze gang van zaken besloten om de helft van de opgelegde sanctie en administratiekosten te vergoeden aan de betrokkene.
De betrokkene meent dat - naast de fout van de verzekeringsmaatschappij - de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW) ook onjuist heeft gehandeld. De RDW had de uitschrijving van de verzekering niet moeten accepteren, aldus de betrokkene. Bovendien heeft de RDW zijn zorgplicht onvoldoende nageleefd. De RDW was immers op de hoogte van de wisseling van voertuigen en had de betrokkene aanstonds moeten melden dat de verzekering voor het andere voertuig was beëindigd. Dat is echter niet gebeurd; pas op 19 januari 2012 kreeg hij een bericht van de RDW dat zijn voertuig onverzekerd was.
3. Uit het door de betrokkene ingebrachte emailbericht d.d. 20 maart 2012 valt op te maken - voor zover van belang - dat de verzekeringsmaatschappij van de betrokkene erkent de verzekering van voormeld voertuig ten onrechte te hebben is beëindigd, naar aanleiding van een onjuiste interpretatie van hetgeen de betrokkene in het telefoongesprek van
3 januari 2012 heeft medegedeeld. De verzekeringsmaatschappij heeft daarom besloten om de aan de betrokkene opgelegde sanctie (en administratiekosten) deels te vergoeden tot een bedrag van € 198,-.
4. Gelet op de stukken van het dossier en hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd staat vast dat ten tijde van de registercontrole het op naam van de betrokkene gestelde voertuig niet was verzekerd en de geldigheid van het kentekenbewijs ook niet was geschorst. De gedraging staat daarmee vast. Het hof dient te beoordelen of er redenen zijn om te bepalen dat het bedrag van de sanctie moet worden verlaagd of op nihil moet worden gesteld.
5. Het hof stelt voorop dat er op grond van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de verzekeringsplicht een zorgplicht bestaat voor kentekenhouders, om een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) voor hun voertuig af te sluiten en in stand te houden, ongeacht of dat op de weg wordt gebruikt, of, ingeval men hiertoe niet wil of kan overgaan (gedurende een bepaalde periode), de geldigheid van het kentekenbewijs te schorsen. Het niet voldoen aan die zorgplicht kan op zichzelf reeds het opleggen van een sanctie rechtvaardigen.
6. De betrokkene klaagt in dit verband over het handelen van de RDW. Echter, zoals de advocaat-generaal in zijn verweerschrift terecht heeft opgemerkt, is het niet aan de RDW om de juistheid te toetsen van een kennisgeving van beëindiging van de verzekering en evenmin is de RDW gehouden om de kentekenhouder op de hoogte te brengen van de beëindiging van de verzekering. In zoverre slaagt het verweer van de betrokkene niet.
7. De in hoge mate tariefsmatige afdoening van gedragingen als de onderhavige brengt voorts mee dat de omstandigheden van het concrete geval niet licht van invloed zullen zijn op de hoogte van de opgelegde sanctie en dat slechts bijzondere omstandigheden aanleiding kunnen geven om van het voor de gedraging vastgestelde tarief af te wijken.
Van dergelijke bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van het hof sprake in dit geval; de door de betrokkene opgegeven reden voor het onverzekerd zijn van zijn voertuig acht het hof voldoende aannemelijk geworden en bovendien zodanig - ook tegen de achtergrond van hetgeen onder 5. is overwogen - dat daarin aanleiding bestaat tot matiging van de sanctie.
8. Het hof zal het bedrag van de sanctie (exclusief de administratiekosten derhalve) vaststellen op € 192,- , waarmee het nog door de betrokkene te betalen bedrag van de sanctie en de administratiekosten gelijk is aan het bedrag dat reeds door de verzekerings-maatschappij van de betrokkene aan hem is vergoed.
9. Het hof acht termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de reiskosten die de betrokkene heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting van de kantonrechter te Apeldoorn
.Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Dit betreft een kennelijke omissie van de regelgever: bedoeld is onderdeel d. Ingevolge die bepaling wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 4,02 (Beekbergen - Apeldoorn v.v. per bus).
10. Het hof komt derhalve tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
wijzigt, met vernietiging van de beslissing van de officier van justitie in zoverre, het bedrag van de sanctie in de beslissing van de officier van justitie en in de inleidende beschikking in € 192,-;
bepaalt dat van hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de WAHV tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal een bedrag van € 198,- wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 4,02.
Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra, in tegenwoordigheid van mr. Verdoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.