ECLI:NL:GHARL:2014:8658

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
WAHV 200.134.989
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Sekeris
  • J. van Schuijlenburg
  • M. de Witt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersregels en vrijstellingen voor gebruikers van openbare wegen in landelijk gebied

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die op 15 juli 2013 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 85,- opgelegd gekregen voor het in strijd gebruiken van een weg die gesloten was voor motorvoertuigen (C12) op 21 februari 2012. De betrokkene, werkzaam bij de Dienst Landelijk Gebied, stelde dat hij op grond van de Landinrichtingswet bevoegd was om de weg te gebruiken, ook al was deze op bepaalde tijden gesloten. Hij voerde aan dat hij zijn pas had getoond aan de verbalisant, maar dat deze ten onrechte volhield dat hij een ontheffing nodig had.

Het hof beoordeelt dat de artikelen 22 en 41 van de Wet inrichting landelijk gebied niet meebrengen dat gebruikers van openbare wegen zich niet aan de verkeersregels hoeven te houden. De uitzondering geldt alleen voor degenen die beschikken over een vrijstelling of ontheffing op basis van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof stelt vast dat de betrokkene zonder ontheffing de weg heeft gebruikt, en dat zijn argumenten over de ontheffing en de procedurele fouten van de verbalisant niet voldoende zijn om de sanctie te matigen of achterwege te laten.

Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter, waarbij het belang van de verkeersveiligheid en de naleving van verkeersregels in het geding is. De betrokkene had zich moeten houden aan de verkeersmaatregelen die door de gemeente waren genomen, en het hof concludeert dat de gedraging is verricht. De beslissing van de kantonrechter wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

WAHV 200.134.989
11 november 2014
CJIB 159833738
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland
van 15 juli 2013
betreffende
[naam] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [plaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op het beroep.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 85,- opgelegd ter zake van “een weg gebruiken in strijd met geslotenverklaring voor alle motorvoertuigen (C12)”, welke gedraging zou zijn verricht op 21 februari 2012 om 17:12 uur op de Boksumerdyk te Goutum.
2. De betrokkene heeft aangevoerd dat hij werkzaam is bij de Dienst Landelijk Gebied van destijds het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, en dat hij op grond van de artikelen 9 en 129 van de Landinrichtingswet bevoegd is over de Boksumerdyk te rijden, ook over het deel dat op bepaalde tijden is gesloten voor het verkeer. De locatie waar de gedraging zou zijn verricht maakt deel uit van de ruilverkaveling van Baarderadeel en de betrokkene maakte gebruik van de weg om zijn werkzaamheden uit te voeren. Hij heeft zijn pas van de Dienst Landelijk Gebied aan de verbalisant getoond, doch deze hield naar de opvatting van de betrokkene ten onrechte vol dat hij over een ontheffing diende te beschikken om op het tijdstip van de gedraging gebruik te kunnen maken van de weg.
De betrokkene voert voorts aan dat het geeltje dat hem kort na de staandehouding is toegezonden verschilt van het geeltje dat hem op 1 mei 2013 is toegezonden, in die zin dat in laatstgenoemd document de tekst is aangevuld, dat deze is geantedateerd en van een handtekening voorzien. De betrokkene concludeert dat de verbalisant bewust onder ambtseed heeft geknoeid met het proces-verbaal.
3. Het dossier bevat een afschrift van de door de verbalisant ingevulde aankondiging van beschikking dat op 1 mei 2013 door de officier van justitie in het geding is gebracht, alsmede een afschrift van het door de betrokkene overgelegde deel van de aankondiging van beschikking dat de verbalisant hem kort na de staandehouding heeft toegezonden. Het volledige document, bestaande uit twee delen, vormt het brondocument aan de hand waarvan de inleidende beschikking wordt opgemaakt.
4. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de WAHV wordt de aankondiging van de beschikking zo mogelijk aanstonds uitgereikt aan degene tot wie zij zich richt, of wordt deze achtergelaten in of aan het motorrijtuig. Dat betreft, zoals de advocaat-generaal in zijn verweerschrift heeft verklaard, in de praktijk de gele doordruk van de aankondiging van de beschikking. Dat de officier van justitie eerst op 1 mei 2013 een afschrift van het volledige document heeft overgelegd betekent niet, zoals de betrokkene kennelijk meent, dat de verbalisant het tweede deel eerst op die datum heeft aangevuld, geantedateerd en van een handtekening heeft voorzien. Het is het hof ambtshalve bekend dat het volledig ingevulde document, nadat de gegevens administratief zijn verwerkt, door de politie wordt gearchiveerd zodat dit indien nodig op een later tijdstip kan worden geraadpleegd, onder meer met het oog op controle van de gegevens op de inleidende beschikking. De stelling van de betrokkene dat de verbalisant zou hebben gefraudeerd mist derhalve grond.
5. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
6. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Gedragingsgegevens: de tekst/aanduiding op het (onder)bord luidde: ma t/m vr 07-09 H en 16-18 H. Overtreden artikel: 62 jo. bord C12 RVV 1990.”
7. Het aanvullend ambtsedig proces-verbaal d.d. 25 april 2013 houdt, voor zover van belang, in:
"Op mijn vraag of betrokkene een ontheffing kon tonen om de geslotenverklaring te negeren kon betrokkene mij die niet tonen. Hij verklaarde mij dat hij op grond van zijn werkzaamheden een ontheffing had. De geslotenverklaring tussen 07:00 uur en 09:00 uur en 16:00 uur en 18:00 uur wordt vaak op grote schaal genegeerd, hetgeen de controle rechtvaardigt. Een aantal bestuurders kon een ontheffing tonen welke door de gemeente Menameradiel is afgegeven. Het argument van de betrokkene dat hij een ontheffing had was voor mij niet voldoende, immers betrokkene kon mij geen ontheffing tonen."
8. De Landinrichtingswet is met ingang van 1 januari 2007 vervangen door de Wet inrichting landelijk gebied (WILG) (Staatsblad 2006,666). De met de door de betrokkene genoemde artikelen 9 en 129 van de Landinrichtingswet inhoudelijk overeenkomende artikelen van de WILG luiden aldus:
Artikel 22, eerste lid, van de WILG:
"Indien gedeputeerde staten het ten behoeve van de voorbereiding van landinrichting nodig achten dat grond wordt betreden of daarop graafwerkzaamheden of metingen worden verricht of tekens worden gesteld, staat de eigenaar van de grond of degene aan wie een beperkt recht of gebruiksrecht toebehoort waaraan de grond is onderworpen dit toe."
Artikel 41, eerste lid, van de WILG:
"De eigenaar van een onroerende zaak of degene aan wie een beperkt recht of gebruiksrecht toebehoort staat toe dat de werken, bedoeld in de artikelen 38 tot en met 40, worden uitgevoerd en dat daartoe zijn gebouwen en terreinen worden betreden."
9. De artikelen 22, eerste lid, en 41, eerste lid, van de WILG richten zich tot eigenaren van de in het in te richten gebied gelegen gronden of onroerende zaken en degenen aan wie ten aanzien daarvan een beperkt recht of gebruiksrecht toebehoort. De bedoelde gedoogverplichtingen brengen niet mee dat niet aan het gestelde bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) behoeft te worden voldaan door gebruikers van wegen in dat gebied. Evenmin is gebleken dat op de voet van artikel 146 of 147 van de WVW 1994 vrijstelling is verleend. Dat brengt mee dat de bepalingen van onder meer het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) onverkort van toepassing zijn op de in het in te richten gebied gelegen openbare wegen en dat ook de betrokkene, in zijn functie van medewerker van de Dienst Landelijk Gebied, zich diende te houden aan de door de gemeente genomen verkeersmaatregel op de Boksumerdyk. Voor zover de betrokkene ten behoeve van zijn werkzaamheden gebruik moest maken van de Boksumerdyk had hij zich dienen te voorzien van een ontheffing op de voet van artikel 149 van de WVW 1994. Dat de betrokkene hieromtrent mogelijk niet juist was voorgelicht door zijn Dienst, maakt dit niet anders.
10. Nu de betrokkene heeft erkend dat hij, zonder in het bezit te zijn van een ontheffing, op het in de beschikking vermelde tijdstip gebruik heeft gemaakt van dat deel van de Boksumerdyk dat door de gemeente op dat tijdstip gesloten was verklaard, stelt het hof vast dat de gedraging is verricht.
De door de betrokkene aangevoerde omstandigheden vormen geen aanleiding tot het achterwege laten of tot het matigen van de sanctie. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom bevestigen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mrs. Sekeris, Van Schuijlenburg en De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Zomer als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.