ECLI:NL:GHARL:2014:8605

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
21-006283-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Gelderland inzake ernstige geweldsdelicten tijdens woningovervallen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was betrokken bij twee woningovervallen op 8 augustus 2012, waarbij buitengewoon grof geweld werd gebruikt tegen de aanwezige bewoners, waaronder een 93-jarige man. Tijdens de overvallen werd er geslagen, geschopt en zelfs geschoten, wat leidde tot ernstige verwondingen bij de slachtoffers. De rechtbank had eerder een vonnis uitgesproken, maar zowel de verdachte als de officier van justitie gingen in hoger beroep.

Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de terechtzittingen van 23 januari, 1 september en 27 oktober 2014, en heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen. De verdediging stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte, maar het hof oordeelde dat de bewijsmiddelen, inclusief getuigenverklaringen, voldoende waren om de schuld van de verdachte vast te stellen. Het hof bevestigde de meeste onderdelen van het vonnis van de rechtbank, maar vernietigde de beslissing over de duur van de gevangenisstraf en de motivering daarvan.

De uiteindelijke straf die het hof oplegde was 10 jaar gevangenisstraf, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de overvallen schade hadden geleden. Het hof benadrukte de maatschappelijke impact van dergelijke geweldsdelicten en de noodzaak om een passende straf op te leggen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006283-13
Uitspraak d.d.: 10 november 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 2 juli 2013 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-900998-12 en
05-820239-13, tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 23 januari 2014, 1 september 2014 en 27 oktober 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mrs. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam en mevr.
L. Koers, advocaat te Arnhem, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis waarvan beroep met overneming en aanvulling van de gronden te worden bevestigd, behalve voor zover het betreft de duur van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf, de motivering daarvan alsmede de beslissingen met betrekking tot de benadeelde partijen.
Gezien het vorenstaande zal het vonnis waarvan beroep op genoemde onderdelen worden vernietigd en zal in zoverre opnieuw worden rechtgedaan.
De beslissing inzake het bewijs
Het hof vult de in eerste aanleg met betrekking tot de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten gebezigde bewijsmiddelen aan met de door de getuige [getuige 1] ter terechtzitting van het hof afgelegde verklaring, welke – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende inhoudt:
Op 8 augustus 2012 te Voorthuizen zijn [getuige 2], [betrokkene], [verdachte] en ik de woning van [slachtoffer 1] binnen gegaan. Ik ben achter [verdachte] de woning binnen gegaan. Binnen was het direct een chaos.
Ik zag dat [betrokkene] [slachtoffer 1] met een hard voorwerp midden op het hoofd sloeg. Achteraf denk ik dat dat het pistool is geweest. [betrokkene] had een theedoek voor zijn hoofd. Mijn gezicht was onbedekt. Er ontstond een vechtpartij. Ik ben me daar ook mee gaan bemoeien. Ik heb [slachtoffer 1] klappen gegeven. Toen trok [slachtoffer 1] een groot mes uit de keukenlade. Ik stond toen ongeveer één meter bij [slachtoffer 1] vandaan. Hierop hoorde ik die vrouw hard gillen. Ik heb haar vervolgens een schop op het bovenbeen gegeven. Ik ben naar [slachtoffer 1] gelopen en heb gezegd dat het misschien beter zou zijn als hij meewerkte. Ik zag dat [betrokkene] gericht op de benen van [slachtoffer 1] schoot.
Bewijsoverweging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder parketnr. 05-820239-13 onder 1 ten laste gelegde feit vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft bij gelegenheid van zijn pleidooi een scenario geschetst waarin niet verdachte maar anderen de overval hebben gepleegd en in welk scenario verdachte op de bewuste dag niet in de woning is geweest. Ter onderbouwing van dit alternatieve scenario heeft de raadsman het volgende, zakelijk weergegeven, naar voren gebracht.
De raadsman heeft het hof gewezen op de door hem geconstrueerde tijdslijn, het proces-verbaal van bevindingen van 10 september 2012, opgemaakt door verbalisant [verbalisant], welk proces-verbaal op grond van artikel 359a Wetboek van Strafvordering uitgesloten dient te worden van het te bezigen bewijs, en andere aanwijzingen die, aldus de raadsman, duiden op de onschuld van verdachte. Concluderend heeft de raadsman aangevoerd dat op grond van de inhoud van het voorliggende dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van de overval in de woning is geweest en evenmin dat hij op andere wijze enig aandeel heeft gehad in de overval, zodat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het door de raadsman geschetste alternatieve scenario waarbij verdachte op 8 augustus 2012 niet in de woning is geweest, is naar het oordeel van het hof, gelet op de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen niet aannemelijk geworden.
Vooropgesteld moet worden dat het scenario door de raadsman bij pleidooi naar voren is gebracht pas in hoger beroep aan de orde is gesteld. Verdachte heeft zich gedurende het vooronderzoek en het onderzoek in eerste aanleg beroepen op zijn zwijgrecht.
Het is uiteraard het recht van een verdachte om te zwijgen, maar door geenverklaring af te leggen heeft verdachte tot aan het onderzoek in hoger beroep, geen enkel aanknopingspunt geboden dat steun geeft aan het thans door de raadsman geschetste alternatieve scenario.
Daarnaast is het hof van oordeel dat de door de eerste rechter gebezigde bewijsmiddelen - in onderlinge samenhang bezien - dusdanig belastend zijn voor verdachte dat het minst genomen op zijn weg had gelegen om aan te geven waarom daaraan desondanks moet worden getwijfeld. In dit verband wijst het hof onder meer op de verklaring van de getuige [getuige 3] dat de auto die te zien is op de camerabeelden bij de woning van [slachtoffer 3], zijn gestolen Mercedes Benz A klasse kan zijn, gezien het feit dat de velgen van het voertuig op de beelden overeen komen met de velgen van zijn gestolen Mercedes Benz. Van deze auto is genoegzaam vastgesteld dat verdachte deze auto bestuurde; hij is op de camerabeelden door meerdere verbalisanten herkend als de chauffeur van die auto. De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij in de kofferbak van die auto op 8 augustus 2012 een televisie zag staan, die er aan het begin van de dag nog niet stond, terwijl bij de overval op [slachtoffer 3] die dag een televisie is weggenomen.
Met de eerste rechter is het hof van oordeel dat afdoende is komen vast te staan dat [slachtoffer 3] zich heeft vergist in het aanvangstijdstip van de overval.
Ten aanzien van het beroep op artikel 359a Wetboek van Strafvordering stelt het hof voorop dat het geen reden heeft om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van het proces-verbaal van bevindingen zoals dat is opgemaakt door de verbalisant [verbalisant]. Het hof stelt vast dat dit proces-verbaal is opgemaakt in strijd met de “Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten”. Hiermee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van voormeld artikel. Het hof is echter met de eerste rechter van oordeel dat niet is gebleken dat zulks doelbewust dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte is geschied. Naar het oordeel van het hof heeft deze vormfout verdachte niet in enig recht benadeeld. Het enkele gegeven (zoals door de raadsman geopperd) dat daarmee het alibi van verdachte wordt onderuit gehaald kan niet de gevolgtrekking dragen dat verdachte hierdoor is aangetast in zijn recht op een eerlijk proces. Derhalve is niet aannemelijk geworden dat door het niet auditief dan wel audiovisueel vastleggen van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] een zodanig ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, dat daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
Evenmin heeft genoemd vormverzuim bijgedragen aan bewijsgaring, zodat de sanctie van bewijsuitsluiting niet aan de orde is.
Gelet op het voorgaande volstaat het hof met de constatering dat nu sprake is geweest van het niet op voorgeschreven wijze registreren van voormeld proces-verbaal van bevindingen als hiervoor bedoeld, een onherstelbaar vormverzuim is begaan.
De getuige [getuige 2] heeft tegenover de raadsheer-commissaris bij dit hof verklaard dat zij zich de gebeurtenissen op 8 augustus 2012 niet meer kan herinneren. Het hof is van oordeel dat daarom de eerdere verklaringen [getuige 2] voor het bewijs gebezigd kunnen worden, mede omdat die verklaringen relatief kort na de gebeurtenissen op 8 augustus 2012 zijn afgelegd.
Anders dan de raadsman heeft betoogd acht het hof de bewijsconstructie van de eerste rechter, onder aanvulling van de verklaring van de getuige [getuige 1], voldoende om op grond daarvan te komen tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Het hof vult de in eerste aanleg met betrekking tot dit feit gebezigde bewijsmiddelen met voornoemde verklaring en bewijsoverweging aan.
Gezien het vorenstaande zal het vonnis waarvan beroep op genoemde onderdelen worden vernietigd en zal in zoverre opnieuw worden rechtgedaan.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met:
  • het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte van 13 oktober 2014;
  • een voorlichtingsrapportage van forensisch maatschappelijk werker [naam] van 29 mei 2013, betreffende verdachte;
  • een trajectconsult, uitgevoerd door [naam], psychiater van 4 september 2012, betreffende verdachte;
  • een discharge report van [kliniek] van 22 januari 2012, betreffende verdachte;
  • een appendix discharge report van [kliniek] van 31 mei 2013, betreffende verdachte.
Het hof heeft bij de straftoemeting voorts in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte op 8 augustus 2012 samen met anderen twee overvallen heeft gepleegd in woningen. Hierbij is telkens buitengewoon grof geweld gebruikt tegen de op dat moment aanwezige bewoners. Bij een van die overvallen betrof het zelfs een destijds 93 jarige weerloze man. Er is geslagen, geschopt en tijdens de overval op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is er bovendien geschoten. Door de schoten is [slachtoffer 1] gewond geraakt aan zijn benen. De overvallers wilden kennelijk de motoren van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben. In het algemeen geldt dat de slachtoffers van dergelijke overvallen nog lange tijd last hebben van de psychische gevolgen daarvan. Ook in dit geval hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich gedurende een lange periode angstig gevoeld en hebben ze maanden lang hun eigen woning niet durven betreden. Dit terwijl met name een eigen woning een plek is waar een mens zich veilig zou moeten kunnen voelen.
Daarnaast heeft [slachtoffer 1] als gevolg van zijn verwondingen veel pijn ondervonden en heeft hij moeten revalideren en gaat het lopen hem nog steeds moeilijk af. Delen van de kogels kunnen niet worden verwijderd en zijn benen zijn ontsierd door de littekens. [slachtoffer 1] is nog altijd niet in staat om zijn werk te hervatten. Voorts zal [slachtoffer 1] er mee moeten leren leven dat hij zich genoodzaakt zag zich bij deze overval tegen de aanvallers te verdedigen ten gevolge waarvan iemand is komen te overlijden.
Naast het leed voor de directe slachtoffers brengen feiten als de onderhavige onrust te weeg in de maatschappij, veroorzaken een gevoel van onveiligheid en schokken daarnaast de rechtsorde in hevige mate.
Daarbij heeft het hof nog gelet op voormeld uittreksel uit het Justitieel Documentatie-register, blijkens welk uittreksel verdachte al vele malen eerder is veroordeeld ter zake geweldsdelicten, hetgeen verdachte er niet van heeft weerhouden op één en dezelfde dag de onderhavige feiten te plegen. Het hof acht daarom oplegging van een zeer langdurige gevangenisstraf onontkoombaar.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de eerste rechter opgelegde straf.
Het is op deze grond dat het hof de hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de eerste rechter is opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 16.703,55. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 05-900998-12 onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.958,95. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 05-900998-12 onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 56,90. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 05-820239-13 onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van gevangenisstraf en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-900998-12 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 16.703,55 (zestienduizend zevenhonderddrie euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 7.703,55 (zevenduizend zevenhonderddrie euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 9.000,00 (negenduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van
€ 16.703,55 (zestienduizend zevenhonderddrie euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 7.703,55 (zevenduizend zevenhonderddrie euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 9.000,00 (negenduizend euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
118 (honderdachttien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-900998-12 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 10.958,95 (tienduizend negenhonderdachtenvijftig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 7.458,95 (zevenduizend vierhonderdachtenvijftig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van
€ 10.958,95 (tienduizend negenhonderdachtenvijftig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 7.458,95 (zevenduizend vierhonderdachtenvijftig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
89 (negenentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-820239-13 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 56,90 (zesenvijftig euro en negentig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], een bedrag te betalen van
€ 56,90 (zesenvijftig euro en negentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr B.J.J. Melssen en mr M. Keppels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr D. Mientjes, griffier,
en op 10 november 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.