ECLI:NL:GHARL:2014:8585

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
200.145.312
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake KPN B.V. en [geïntimeerde] over registratie van persoonsgegevens en belangenafweging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van KPN B.V. tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 8 januari 2014. KPN had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de rechtbank die KPN verplichtte om alle op [geïntimeerde] betrekking hebbende gegevens en registraties bij Preventel te verwijderen. KPN voerde aan dat [geïntimeerde] niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in haar vordering, omdat zij niet eerst KPN had verzocht om haar gegevens te verwijderen. Het hof oordeelde echter dat de brief van [geïntimeerde] aan KPN, in combinatie met andere correspondentie, wel degelijk als een verzoek om verwijdering van haar gegevens kon worden opgevat. Het hof bevestigde dat KPN niet voldoende bewijs had geleverd dat de registratie van [geïntimeerde] bij Preventel gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van identiteitsfraude die [geïntimeerde] had aangevoerd. Het hof concludeerde dat de belangen van [geïntimeerde] zwaarder wogen dan die van KPN, en dat de registratie van haar persoonsgegevens niet noodzakelijk was voor KPN's gerechtvaardigde belangen. De bestreden beschikking werd bekrachtigd, en KPN werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.145.312
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 352150)
beschikking van de tweede civiele kamer van 4 november 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KPN B.V.,
gevestigd te Den Haag,
appellante,
hierna: KPN,
advocaat: mr. S.A.P. van den Berg,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. R. Bagasrawalla.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van 8 januari 2014 die de rechtbank Midden-Nederland tussen KPN als verweerster en [geïntimeerde] als verzoekster heeft gegeven.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift is KPN in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 8 januari 2014 en heeft zij twee grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd en toegelicht. Zij heeft verzocht dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties en tot terugbetaling aan KPN van hetgeen KPN uit hoofde van de bestreden beschikking heeft betaald, te vermeerderen met rente vanaf de dag van deze – alsdan – onverschuldigde betaling.
2.2
Bij verweerschrift heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft verzocht dat het hof de vorderingen van KPN zal afwijzen, althans haar niet ontvankelijk zal verklaren en de beschikking van 8 januari 2014 zal bekrachtigen, met veroordeling van KPN in de kosten van het hoger beroep.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2014. Bij die gelegenheid hebben partijen de zaak mondeling doen toelichten, KPN door mr. S.A.P. van den Berg en [geïntimeerde] door mr. R. Bagasrawalla; KPN heeft daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
2.4
Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.12 van de bestreden beschikking. Het gaat hierbij, kort samengevat en waar nodig aangevuld, om de navolgende feiten.
3.2
KPN heeft ondernemingen onder de handelsnaam KPN, Hi en Telfort.
3.3
Op 6 april 2013 zijn in een winkel van Hi in Arnhem op naam van [geïntimeerde] twee telefoonabonnementen aangevraagd, waarbij twee mobiele telefoons zijn verstrekt. Later die middag zijn in een winkel van KPN in Nijmegen een of meer abonnementen aangevraagd op naam van [geïntimeerde]. Deze abonnementsaanvragen bij Hi en KPN zijn bij brief van 6 april 2013 geweigerd, omdat op naam van [geïntimeerde] meer abonnementen waren aangevraagd dan toegestaan.
3.4
Op 6 april 2013 is tevens in een winkel van The Phone House in Nijmegen op naam van [geïntimeerde] een aanvraag gedaan voor twee mobiele telefoonabonnementen van het type Telfort Basis voor de duur van twee jaar, waarbij twee mobiele toestellen van het merk Sony Xperia 4G zijn overhandigd.
3.5
[geïntimeerde] heeft op 8 april 2013 op het politiebureau te Nieuwegein aangifte gedaan van diefstal van haar ID-kaart en bankpas.
3.6
Op 10 april 2013 heeft [geïntimeerde] aan de afdeling Credit Risk van Telfort KPN bericht dat iemand zich bij het afsluiten van de beide Telfort-abonnementen voor haar heeft uitgegeven, met gebruikmaking van haar gestolen id-kaart en bankpas.
3.7
Bij brief van 12 april 2013 heeft KPN [geïntimeerde] bericht dat de Telfort overeenkomsten rechtsgeldig tot stand zijn gekomen en dat [geïntimeerde] de daaraan verbonden kosten dient te dragen.
3.8
Op het verzoek van [geïntimeerde] tot vernietiging van alle overeenkomsten met KPN, heeft KPN bij e-mailbericht van 3 juni 2013 bericht dat zij niet kan voldoen aan het verzoek om de contracten te ontbinden maar dat zij wel beide abonnementen kosteloos kan beëindigen. De toestelprijzen van € 861,- worden wel in rekening gebracht.
3.9
Bij brief van 4 juni 2013 heeft KPN [geïntimeerde] bericht dat zij de vordering op [geïntimeerde] niet zal overdragen naar een incassobureau, maar dat zij deze als verlies zal nemen. Daarbij heeft KPN [geïntimeerde] meegedeeld dat haar gegevens worden aangemeld bij de stichting Preventel, zodat zij de komende jaren bij geen enkele provider een abonnement kan afsluiten.
3.1
Bij brieven van 12 juni 2013 en 31 juli 2013 heeft Preventel aan [geïntimeerde] meegedeeld dat zij bij haar geregistreerd staat. Daarbij is vermeld dat [geïntimeerde] haar registratie in Preventel kan beëindigen door de volledige openstaande vordering (en de eventueel nog niet in rekening gebrachte kosten) te voldoen aan Telfort, respectievelijk KPN.
3.11
Bij brief van 31 juli 2013 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] KPN onder andere bericht dat, indien KPN de registratie bij Preventel mocht handhaven, zij de kantonrechter een verklaring voor recht zal vragen KPN te veroordelen om de registratie bij Preventel in te trekken en volledigheidshalve het vorderingsrecht van KPN ongegrond te verklaren, en heeft zij verzocht om een reactie binnen veertien dagen.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
In het inleidende verzoekschrift heeft [geïntimeerde], kort samengevat, verzocht om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking KPN te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van de beschikking op het verzoekschrift alle op [geïntimeerde] betrekking hebbende gegevens en registraties bij Preventel te verwijderen en daarvan per ommegaande een schriftelijke bevestiging te doen toekomen aan de gemachtigde van [geïntimeerde], op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag, met veroordeling van KPN in de kosten van de procedure.
4.2
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank dit verzoek toegewezen, met dien verstande dat zij de dwangsom heeft gematigd tot € 100,- per dag.
KPN is met twee grieven opgekomen tegen deze beschikking en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
4.3
Met haar eerste grief betoogt KPN dat [geïntimeerde] niet-ontvankelijk had behoren te worden verklaard in haar vordering, omdat zij niet eerst op grond van artikel 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) aan KPN heeft verzocht om de op haar betrekking hebbende gegevens te verwijderen.
4.4
Deze grief faalt. De brief van 31 juli 2013 van de gemachtigde van [geïntimeerde], in samenhang gelezen met de brief van 4 juni 2013 van KPN en de brieven van 12 juni 2013 en 31 juli 2013 van Preventel, kan immers niet anders worden verstaan dan als een verzoek van [geïntimeerde] om verwijdering van haar gegevens bij Preventel.
Het betoog van KPN dat aan [geïntimeerde] nog niet bekend kon zijn welke gegevens geregistreerd waren bij Preventel, zodat zij eerst daarover nog bij KPN opheldering had moeten verzoeken, faalt eveneens. Uit de mededeling van KPN in haar brief van 4 juni 2013, gevolgd door de brieven van Preventel, dat de gegevens van [geïntimeerde] geregistreerd staan, kon [geïntimeerde] immers afleiden dat het hier om de voor de verkrijging van een (mobiel) telefoonabonnement benodigde gegevens gaat, welke KPN klaarblijkelijk via de op naam van [geïntimeerde] aangevraagde telefoonabonnementen had verkregen. In dat kader was het voor [geïntimeerde] een overbodige handeling om bij KPN na te vragen welke gegevens van haar bij Preventel waren geregistreerd.
[geïntimeerde] is om die reden terecht ontvankelijk verklaard in haar verzoek.
4.5
Met haar tweede grief betoogt KPN dat de rechtbank bij de toewijzing van het verzoek van [geïntimeerde] ten onrechte van belang heeft geacht dat zij geen kopie van het identiteitsbewijs van [geïntimeerde] in het geding heeft gebracht.
4.6
Hoewel dit betoog terecht wordt voorgesteld, nu KPN in hoger beroep alsnog een kopie van het identiteitsbewijs van [geïntimeerde] heeft overgelegd, kan dit niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden.
4.7
Ook hetgeen KPN verder in (de toelichting op) deze grief aanvoert kan niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden. Daartoe dient het navolgende.
4.8
Op grond van artikel 8 Wbp mogen persoonsgegevens onder meer worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke (KPN) of van een derde (andere telefoonaanbieders) aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van degene wiens gegevens worden verwerkt ([geïntimeerde]), prevaleert.
Artikel 8 Wbp bevat een limitatieve opsomming van de gronden die een gegevensverwerking rechtvaardigen. Het artikel behelst bovendien dat bij elke verwerking moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De inbreuk op de belangen van [geïntimeerde] mogen dus niet onevenredig zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel van KPN en het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt mag in redelijkheid niet op een andere, voor [geïntimeerde] minder nadelige wijze kunnen worden verwerkelijkt.
De verwerking is derhalve uitsluitend toelaatbaar indien zij noodzakelijk is met het oog op het belang van KPN of een andere telefoonaanbieder én het belang van [geïntimeerde] niet prevaleert.
4.9
KPN heeft als grondslag voor de registratie aangevoerd haar niet voldane vordering op [geïntimeerde] uit hoofde van de verstrekking van de telefoons.
Zij heeft daarbij vermeld dat zij er, om haar moverende redenen, voor heeft gekozen om deze vordering niet te innen, maar te kiezen voor registratie van de gegevens van [geïntimeerde] totdat [geïntimeerde] de vordering van KPN heeft voldaan. Een ander belang bij de registratie heeft zij niet aangevoerd.
Daarmee heeft zij deze registratie in feite als een dwangmiddel gebruikt om [geïntimeerde] tot betaling te bewegen.
4.1
Van de zijde van [geïntimeerde] is onweersproken aangevoerd dat zij geen (mobiele) telefoonabonnementen meer kan afsluiten, zo lang zij geregistreerd is, hetgeen in de huidige tijd als een behoorlijke hindernis wordt ervaren.
4.11
Gelet op deze wederzijdse belangen van partijen, is naar het oordeel van het hof een registratie van de persoonsgegevens van [geïntimeerde] bij Preventel slechts gerechtvaardigd als er aan de zijde van KPN zodanig sterke aanwijzingen worden aangevoerd dat de door [geïntimeerde] gestelde identiteitsfraude niet op voorhand aannemelijk is. In dit kader is niet van belang of [geïntimeerde] een verwijt valt te maken dat er civielrechtelijk toe zou kunnen leiden dat zij de vordering van KPN zou dienen te voldoen, nu in het onderhavige geval niet de verschuldigdheid van de vordering, maar de noodzakelijkheid van registratie onder de omstandigheden van dit geval, centraal staat.
4.12
KPN heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [geïntimeerde] gestelde identiteitsfraude niet aannemelijk is, omdat er met enige regelmaat valse verklaringen worden afgelegd en soms zelfs valse aangiften worden gedaan om ten koste van KPN een of meer anderen enig voordeel toe te brengen. Daarbij heeft zij gesteld dat zij niet is overtuigd van de juistheid van de feitelijke toedracht zoals die in het proces-verbaal van aangifte en in het verzoekschrift wordt gepresenteerd.
4.13
[geïntimeerde] heeft echter betoogd dat gebruik is gemaakt van een van haar gestolen ID‑kaart en bankpas. Daarbij heeft zij een plausibele verklaring gegeven voor deze diefstal, waarvan zij de eerste werkdag na de ontdekking daarvan aangifte heeft gedaan. Verder heeft zij ter zitting bij het hof opheldering verstrekt over de waarschijnlijke toedracht van de diefstal en het moment van ontdekken van deze diefstal, welke verklaring aansluit bij haar eerdere verklaring ter zitting bij de rechtbank en bij het proces-verbaal van aangifte. Bovendien heeft zij onvoldoende weersproken gesteld dat zij op het moment van ontdekking van de fraude met haar bankpas, deze bankpas heeft laten blokkeren en dat zij, nadat zij zag dat € 0,01 met haar bankpas was gepind bij KPN, zich realiseerde dat er met haar bankpas en ID-kaart geprobeerd was om mobiele telefoons te bemachtigen. Daarop heeft zij meteen een brief aan KPN geschreven waarin zij opheldering verschafte over haar gestolen ID-kaart en bankpas. Daarnaast heeft zij ter zitting bij het hof verklaard hoe de waarschijnlijke dief de voor de verkrijging van de telefoonabonnementen noodzakelijke pincode en haar adres heeft achterhaald.
Daarbij komt dat de handtekeningen op de diverse abonnementsaanvragen (waaronder de aanvragen die thans niet in geding zijn, maar die wel in de onderhavige procedure zijn overgelegd) allemaal verschillend zijn en niet lijken op de handtekening die [geïntimeerde] ter zitting bij het hof heeft vervaardigd. In dit kader heeft [geïntimeerde] ter zitting bij het hof tevens nader verklaard dat zij met de opmerking ter zitting in eerste aanleg dat zij één van de handtekeningen op de aanvragen bij Telfort herkende slechts heeft bedoeld dat hier haar voor- en achternaam geschreven stond; niet dat deze handtekening de hare was.
4.14
Al deze onder 4.13 vermelde feiten en omstandigheden lijken er op te duiden dat [geïntimeerde] daadwerkelijk het slachtoffer is geworden van diefstal van haar ID-kaart en bankpas. Het enkele niet betalen door [geïntimeerde] van de vordering van KPN kan onder die omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat de registratie van de gegevens van [geïntimeerde] bij Preventel in die mate noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van KPN dat dit belang dient te prevaleren boven het gerechtvaardigde belang van [geïntimeerde] om niet geregistreerd te zijn.
Het verzoek is om die reden dan ook terecht toegewezen, wat er verder zij van de daartoe gebezigde gronden.

5.Slotsom

Het hoger beroep treft geen doel, zodat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal KPN in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld, vastgesteld op € 308 voor verschotten en op € 2.682 voor salaris van de advocaat.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 8 januari 2014;
veroordeelt KPN in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 308 voor verschotten en op € 2.682 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.B. Boorsma, C.J.H.G. Bronzwaer en H.L. Wattel, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2014.