ECLI:NL:GHARL:2014:8545

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
200.149.444-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gezamenlijk gezag en omgangsregeling tussen ouders met persoonlijke problematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over zijn kind, [minderjarige 1], en om een omgangsregeling vast te stellen. De vader, die in hoger beroep was gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en een omgangsregeling te bepalen waarbij hij wekelijks contact met zijn kind zou hebben. De moeder, die het verzoek van de vader bestreed, was bang voor de vader en woonde op een geheim adres. De stichting William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering was als belanghebbende betrokken in de procedure.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders vanwege hun persoonlijke problematiek niet in staat zijn om in overleg te treden en gezamenlijk gezag uit te oefenen. De rechtbank had eerder het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag afgewezen en een beperkte omgangsregeling vastgesteld. Het hof onderschrijft deze conclusie en oordeelt dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De ouders zijn niet in staat om het belang van [minderjarige 1] centraal te stellen in hun communicatie en er is sprake van een problematische relatie tussen hen.

De raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn rapportage geadviseerd om het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag af te wijzen en heeft een begeleide omgangsregeling geadviseerd. Het hof heeft deze adviezen overgenomen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] is gewijzigd. Het hof heeft geconcludeerd dat de huidige omgangsregeling van eenmaal per maand onder begeleiding van een gezinsvoogd het hoogst haalbare is, gezien de omstandigheden van beide ouders en de belangen van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.149.444/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/101237/ FA RK 13-2607)
beschikking van de familiekamer van 4 november 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [A],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: (voorheen) mr. A.W.M. Mans, kantoorhoudende te Roermond, thans zonder advocaat,
tegen
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Eliya, kantoorhoudend te [I].
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Stichting William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
kantoorhoudend te Amsterdam,
hierna te noemen: de stichting.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 26 februari 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 22 mei 2014, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw recht doende te bepalen:
1. dat [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1]), geboren [in] 2012, en de vader wekelijks omgang met elkaar zullen hebben van vrijdag 12.00 uur tot zondag 19.30 uur, alsmede op vaderdag en de verjaardag van de vader, evenals de helft van alle vakanties en feestdagen, waarbij [minderjarige 1] in [B] bij de moeder moederszijde gebracht en gehaald zal worden zodat beide partijen de helft van de reis voor hun rekening nemen, althans enige andere omgangsregeling en of enige andere regeling wat betreft het vervoer door het hof in goede justitie te bepalen;
2. de vader voortaan mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] te belasten.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 16 juli 2014, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden.
2.3
De stichting heeft binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.4
Ter griffie van het hof is op 22 augustus 2014 binnengekomen een journaalbericht van 21 augustus 2014 van mr. Eliya met bijlage. Voorts is op 16 september 2014 binnengekomen een journaalbericht van dezelfde datum van mr. Mans waarin mr. Mans het hof bericht dat zij zich als advocaat van de man heeft onttrokken.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 3 oktober 2014 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Hoewel behoorlijk opgeroepen is de vader niet verschenen.
Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is in het kader van zijn adviserende taak de heer [C] verschenen.
Namens de stichting is verschenen mevrouw [D].

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de in mei 2013 verbroken relatie van partijen is [minderjarige 1] geboren. De vader heeft [minderjarige 1] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige 1] alleen uit.
3.2
Bij de beëindiging van hun relatie hebben de vader en de moeder een (ongedateerd) ouderschapsplan opgesteld en ondertekend. Partijen hebben daarin opgenomen dat [minderjarige 1] van vrijdag 12.00 uur tot en met zondag (geen eindtijd) en woensdag (geen begintijd) tot 18.00 uur bij de vader zou zijn. Partijen hebben in het ouderschapsplan tevens een verdeling van de vakanties en bijzondere dagen gemaakt.
3.3
De omgangsregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan is in ieder geval vanaf 16 juli 2013 niet meer nagekomen.
3.4
De vader heeft op 30 september 2013 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank inhoudende dat hij voortaan mede met het gezag over [minderjarige 1] wordt belast en een omgangsregeling (grotendeels) overeenkomstig het ouderschapsplan vast te stellen met dien verstande dat [minderjarige 1] in [B] bij de oma moederszijde gebracht en gehaald zal worden zodat beide partijen de helft van de reis voor hun rekening nemen.
3.5
Onder afwijzing van de vordering van de vader tot nakoming van de omgangsregeling heeft de voorzieningenrechter de raad bij vonnis in kort geding van 2 oktober 2013 verzocht onderzoek te doen en te adviseren met betrekking tot het gezag en de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1]. De raad heeft daarbij (ambtshalve) besloten het onderzoek uit te breiden naar de opvoedingssituatie vanwege de zorgen die naar voren zijn gekomen uit de beschikbare informatie en de gesprekken met de ouders. Op 28 januari 2014 heeft de raad een rapport uitgebracht waarbij de kinderrechter tevens is verzocht [minderjarige 1] voor een jaar onder toezicht te stellen van Bureau Jeugdzorg (BJZ).
3.6
Bij de bestreden beschikking van 26 februari 2014 heeft de rechtbank - overeenkomstig het advies van de raad - het verzoek van de vader om gezamenlijk met de moeder belast te worden met het gezag afgewezen en als omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] vastgesteld dat zij eenmaal per maand contact hebben in het bijzijn van de gezinsvoogd.
3.7
Bij afzonderlijke beschikking van 26 februari 2014 is [minderjarige 1] met ingang van
26 februari 2014 onder toezicht gesteld van BJZ voor de termijn van één jaar. De stichting voert de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] namens BJZ uit.
3.8
Uit de relatie van de moeder en haar nieuwe partner [E] (hierna: [E]) is [in] 2014 [minderjarige 2] geboren.
3.9
De vader en zijn nieuwe partner [F] (hierna: [F]) hebben [in]
2014 een zoon gekregen, genaamd [minderjarige 3].

4.De motivering van de beslissing

Het raadsrapport
4.1
Grief I van de vader richt zich tegen de wijze waarop het raadsrapport tot stand is gekomen. Het hof leest in deze grief en de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen dan de vader reeds in eerste aanleg heeft aangevoerd en die door de rechtbank gemotiveerd en op goede gronden zijn verworpen. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank op dit punt en neemt de motivering daarvan na eigen onderzoek over. In aanvulling daarop overweegt het hof dat het advies van de raad anders dan de vader aanvoert niet louter is gebaseerd op eenzijdige informatie van de moeder en het evaluatieverslag van juni 2011 van [G], de PGB-er van de vader. Ook de vader en [F] zijn in het raadsonderzoek betrokken. Daarnaast zijn het UWV, het voormalige en huidige consultatiebureau waar [minderjarige 1] onder valt, de in de tijd dat partijen nog samen waren betrokken gezinscoach en de gezinsvoogd van de zoon van [F] als informanten geraadpleegd. Op basis van al deze verschillende bronnen van informatie in combinatie met de eigen ervaringen en indrukken van de raadsonderzoeker, is de raad onder consultatie van een gedrags- en juridisch deskundige tot zijn advies gekomen. Het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat sprake is van een zorgvuldig tot stand gekomen raadsadvies en betrekt het advies dan ook in zijn beoordeling.
4.2
Hoewel deze na zorgvuldige afweging door de raad terecht geen onderdeel uitmaakt van het rapport van 28 januari 2014, heeft het hof wel kennisgenomen van de door de vader overgelegde tussenevaluatie van [G] van augustus 2013. De inhoud daarvan doet naar het oordeel van het hof echter geen afbreuk aan het raadsadvies en het daarin betrokken evaluatieverslag van juni 2011. De voor de beoordeling van deze zaak relevante factoren uit het evaluatieverslag van juni 2011 zijn naar hun aard niet, althans niet zodanig aan verandering onderhevig door tijdsverloop en/of persoonlijke groei, dat gesproken kan worden van achterhaalde informatie. Het hof doelt daarbij op de belaste voorgeschiedenis van de vader, zijn beperkte verstandelijke vermogens en zijn persoonlijkheidsproblematiek. Voldoende duidelijk is geworden dat de vader tussen juni 2011 en augustus 2013 op meerdere fronten een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, maar dat is voor de beslissing over het gezag en de omgang, waarbij de belangen van [minderjarige 1] voorop staan, niet van doorslaggevend belang.
Het gezag
4.3
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, wordt het verzoek slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.4
De raad constateert in het rapport van 28 januari 2014 dat een wijziging in het gezag niet tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige 1]. De raad geeft daarbij aan dat de ouders niet in staat zijn om te overleggen in het belang van [minderjarige 1]. De moeder is bang voor de vader en heeft een geheim adres voor hem, beide ouders hebben een dusdanige beperking dat ze het belang van [minderjarige 1] onvoldoende centraal kunnen stellen in onderling overleg en er is strijd tussen de ouders. De raad acht de kans groot dat wanneer beide ouders gezag hebben, beslissingen niet in het belang van [minderjarige 1] genomen kunnen worden of dermate lang vertraagd worden door de onderlinge strijd, dat [minderjarige 1] klem en verloren raakt in de toekomst. De ouders zijn op geen enkele wijze in staat hun gezamenlijk ouderschap in te vullen. De vader vindt overleg niet nodig als hij zijn zin krijgt en [minderjarige 1] ziet, aldus de raad. De raad adviseert het verzoek van de vader om gezamenlijk met de moeder belast te worden met het gezag over [minderjarige 1], af te wijzen.
4.5
Het hof onderschrijft de conclusie van de raad op het punt van het gezag, neemt deze over en maakt deze na eigen onderzoek tot de zijne. Aangezien de problematische communicatie tussen partijen met name wordt veroorzaakt door hun (verstandelijke) beperkingen is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Het onvermogen van partijen tot behoorlijk overleg en tot het maken van afspraken over en in het belang van [minderjarige 1], is zo verweven met de persoonlijke problematiek van de vader en de moeder, dat zij, ondanks hun beider betrokkenheid op [minderjarige 1], nimmer in staat zullen zijn tot een voor [minderjarige 1] veilige en gezamenlijke uitoefening van het gezag.
De omgang
4.6
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind (artikel 1:377a BW). Het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van een ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (artikel 1:247 lid 3 BW).
4.7
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.8
Ten tijde van het opstellen van het ouderschapsplan woonde de moeder in [B] en de vader in [H]. Op enig moment nadien is de moeder verhuisd naar [I] waar zij met [E] is gaan samenwonen. De vader en [F] zijn op enig moment samen in [A] gaan wonen. Gelet op de verhuizingen over en weer zijn de omstandigheden na de onderling door de ouders getroffen omgangsregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan in rechtens relevante zin gewijzigd, zodat de vader ontvankelijk is in zijn wijzigingsverzoek.
4.9
Vervolgens staat ter beoordeling van het hof of wijziging van de onderling door de ouders getroffen omgangsregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan en zo ja, in welke zin, dient te geschieden.
4.1
De raad constateert in het rapport van 28 januari 2014 dat een begeleide omgang de enige mogelijkheid voor contact tussen [minderjarige 1] en de vader is. Volgens de raad is vanwege de beperkingen van de ouders geen zicht op een onbegeleide omgangsregeling in de toekomst. De raad adviseert tussen de vader en [minderjarige 1] een omgangsregeling vast te leggen van eenmaal per maand onder begeleiding van de gezinsvoogd. Wanneer de gezinsvoogd dat in het belang van [minderjarige 1] vindt en de ouders hiertoe in staat acht, kan de omgang in de toekomst worden uitgebreid, aldus de raad. Zonder ondertoezichtstelling ziet de raad geen mogelijkheden voor het vastleggen van een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1].
4.11
Ter zitting is gebleken dat de omgang zoals geadviseerd door de raad en bepaald door de rechtbank in beginsel goed verloopt. De vader en [minderjarige 1] zien elkaar één uur per maand in aanwezigheid van de moeder en de gezinsvoogd.
Volgens opgave van de moeder geniet [minderjarige 1] van het contact met de vader.
De gezinsvoogd heeft de indruk dat de vader moeite heeft met het combineren van zijn huidige gezin en de invulling van zijn vaderschap van [minderjarige 1]. De gezinsvoogd acht het niet wenselijk dat de vader tijdens elk omgangsmoment (schoon)familie meeneemt. Zij heeft dit meermalen met de vader besproken. De gezinsvoogd heeft verder zorgen over het feit dat de vader tijdens de omgang verward overkomt en wisselend gedrag laat zien. Ook is zij niet gerust op de invloed van [F] op de vader en haar bemoeienis met de omgangsregeling. Op dit moment kan de veiligheid van [minderjarige 1] bij een omgangsregeling van één uur per maand voldoende worden gegarandeerd, aldus de gezinsvoogd.
4.12
De toelichting van de gezinsvoogd ter zitting over het verloop van de omgangsregeling tot nu toe acht het hof voldoende om aan te sluiten bij het raadsadvies zoals hiervoor verwoord onder 4.10. Gelet op de door de gezinsvoogd genoemde actuele punten van zorg, acht het hof een begeleide omgangsregeling van eenmaal per maand thans het hoogst haalbare en het meest in het belang van [minderjarige 1]. Bij beide ouders is immers sprake van een (ernstig) belast verleden, een verstandelijke beperking en een uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis. Het is zonder meer zorgelijk dat de vader tijdens de omgangsmomenten die er met [minderjarige 1] zijn verward overkomt. Ook dat onderstreept de noodzaak van een begeleide omgangsregeling. Daarbij komt dat er ook grote zorgen zijn over de gezinssituatie van de vader en zijn nieuwe partner [F]. Ook zij kent een belaste voorgeschiedenis en ook bij haar is sprake van (forse) persoonlijke problematiek.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen als na te melden.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 26 februari 2014 onder wijziging van de eerder door de ouders in het (ongedateerde) ouderschapsplan opgenomen omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1];
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, A.H. Garos en P.J. Landman, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 4 november 2014 in het bijzijn van de griffier.