In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Overijssel, die op 18 maart 2014 had besloten de omgangsregeling te beëindigen na een incident op kerstavond 2012. Tijdens dit incident zou de vader zich bedreigend hebben uitgelaten tegenover de moeder, wat leidde tot ernstige zorgen over de emotionele en lichamelijke ontwikkeling van de kinderen. De vader verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en de omgangsregeling te herstellen, maar de moeder, die geen verweerschrift indiende, had eerder verzocht om beëindiging van de omgangsregeling.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, dat adviseerde om de omgangsregeling te beëindigen. De minderjarigen zijn gehoord door een raadsheer-commissaris en hun mening over de omgang met de vader was duidelijk: zij voelden zich onveilig en hadden geen vertrouwen in zijn gedrag. Het hof concludeerde dat gedwongen omgang of aanhouding van de zaak een te grote druk op de kinderen zou leggen, wat hun emotionele welzijn verder zou schaden.
De vader betoogde dat een aanhouding van de beslissing voor zes maanden voldoende zou zijn om rust te creëren en vertrouwen op te bouwen, maar het hof was van mening dat de signalen van de kinderen authentiek waren en dat er eerst gewerkt moest worden aan herstel van het vertrouwen tussen de ouders. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de vader af, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De uitspraak benadrukt het recht van kinderen op een veilige en stabiele omgeving, en de noodzaak voor ouders om samen te werken in het belang van hun kinderen.