ECLI:NL:GHARL:2014:8338

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
30 oktober 2014
Zaaknummer
200.144.656
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerders in hoger beroep met betrekking tot familierechtelijke geschillen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een verzoek tot ontslag van de gebroeders [verzoekers] als bewindvoerders van de rechthebbende, die lijdt aan vergevorderde dementie. De gezusters [verweersters] hebben in eerste aanleg bij de kantonrechter verzocht om het ontslag van de gebroeders [verzoekers] en de benoeming van een onpartijdige derde als bewindvoerder. De kantonrechter heeft dit verzoek toegewezen, maar de gebroeders [verzoekers] zijn in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. Het hof heeft de procedure in hoger beroep op 28 augustus 2014 behandeld, waarbij partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De rechthebbende en de besloten vennootschap Sofiad Bewind B.V. zijn niet verschenen.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter zijn beslissing tot ontslag van de gebroeders [verzoekers] niet voldoende heeft gemotiveerd. De gebroeders [verzoekers] hebben in hun beroepschrift en ter zitting aangegeven dat zij wel degelijk bezwaren hebben geuit tegen hun ontslag, maar dat deze niet zijn meegenomen in de overwegingen van de kantonrechter. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen gewichtige redenen zijn voor het ontslag van de gebroeders [verzoekers] en dat de gezusters [verweersters] niet ontvankelijk verklaard hadden moeten worden in hun verzoek.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de kantonrechter vernietigd en het verzoek van de gezusters [verweersters] tot ontslag van de gebroeders [verzoekers] afgewezen. De kosten van het hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is op 30 oktober 2014 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.144.656
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 2632832)
beschikking van de familiekamer van 30 oktober 2014
inzake
[verzoeker 1]en
[verzoeker 2],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep, verder tezamen te noemen: de gebroeders [verzoekers],
advocaat: mr. P.C.M. Ouwens te Spijkenisse,
en
[verweerster 1], wonende te [woonplaats], en
[verweerster 2], wonende te [woonplaats],
verweersters in hoger beroep, verder tezamen te noemen: de gezusters [verweersters],
advocaat: mr. J.A.P.M. van Dal te Arnhem.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende],
verblijvende te [woonplaats],
verder te noemen: rechthebbende,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Sofiad Bewind B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
verder te noemen: Sofiad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland (verder: de kantonrechter), zittingsplaats Zutphen, van 12 maart 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 31 maart 2014;
- het verweerschrift, ingekomen op 23 mei 2014;
- een journaalbericht van mr. Ouwens van 22 juli 2014 met bijlagen, ingekomen op
24 juli 2014;
- een journaalbericht van mr. Van Dal van 30 juli 2014, ingekomen op diezelfde dag;
- een journaalbericht van mr. Van Dal van 31 juli 2014 met bijlage, ingekomen op
1 augustus 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 augustus 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De rechthebbende is niet verschenen. Ook Sofiad is, met berichtgeving vooraf, niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De kantonrechter (locatie Harderwijk) heeft bij beschikking van 16 april 2012 over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan rechthebbende een bewind in de zin van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingesteld en de gebroeders [verzoekers] tot bewindvoerders benoemd.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 10 december 2013, hebben de gezusters [verweersters] verzocht de gebroeders [verzoekers] als bewindvoerders te ontslaan en een onpartijdige derde als bewindvoerder te benoemen.
3.3
Bij de bestreden beschikking van 12 maart 2014 heeft de kantonrechter op het verzoek van de gezusters [verweersters] beslist en de gebroeders [verzoekers] met ingang van 1 april 2014 ontslagen als bewindvoerders alsmede Sofiad, die zich daartoe bereid had verklaard, met ingang van 1 april 2014 als opvolgend bewindvoerder benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is het ontslag van de gebroeders [verzoekers] als bewindvoerders.
4.2
De gebroeders [verzoekers] zijn van de beschikking van 12 maart 2014 in hoger beroep gekomen. Hun grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Zij verzoeken het hof de bestreden beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en (naar het hof uit het beroepschrift begrijpt:) de gezusters [verweersters] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek tot ontslag van de gebroeders [verzoekers] als bewindvoerders en tot benoeming van een onpartijdige derde als bewindvoerder, althans dit verzoek alsnog af te wijzen.
4.3
De gezusters [verweersters] voeren verweer en verzoeken het hof om het hoger beroep van de gebroeders [verzoekers] af te wijzen met veroordeling van hen in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Blijkens de ingekomen journaalberichten zijdens de advocaten en de verklaringen van partijen ter zitting, zijn partijen het er over eens dat rechthebbende, hun moeder, niet gehoord kan worden door het hof. Gelet op deze verklaringen en de overgelegde stukken (waaronder een medische verklaring), is duidelijk dat het alsnog op locatie horen van rechthebbende, die vanwege haar vergevorderde dementie niet ter zitting is verschenen, zinloos is. Daarom zal rechthebbende niet (alsnog) worden ondervraagd door het hof.
5.2
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW, zoals dit artikel luidt met ingang van 1 januari 2014, wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van de medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve. In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om de gebroeders [verzoekers] te ontslaan. Aandacht verdient dat het verzoek van de gezusters [verweersters] is ingediend voorafgaand aan de wetswijziging van 1 januari 2014.
5.3
De gebroeders [verzoekers] stellen in de eerste plaats dat de gezusters [verweersters] door de kantonrechter in hun – bij de rechtbank op 10 december 2013 ingekomen – verzoek
niet-ontvankelijk hadden moeten worden verklaard, omdat zij op grond van artikel 1:448 lid 2 BW, zoals die bepaling luidde vóór 1 januari 2014, niet tot de groep personen behoorden die een verzoek tot ontslag van de bewindvoerder konden doen.
5.4
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt. Bij gebreke van overgangsrecht ten aanzien van de onderhavige gewijzigde wetstekst, heeft deze bepaling onmiddellijke werking en werkt derhalve vanaf 1 januari 2014. Ingevolge artikel 279 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient de rechter (tenzij hij zich aanstonds onbevoegd verklaart of het verzoek toewijst) dag en uur van de mondelinge behandeling te bepalen, hetgeen de kantonrechter ook heeft gedaan. Nu de behandeling van de zaak bij de kantonrechter plaats heeft gevonden op 6 januari 2014, dus ná invoering van de wetswijziging, en de gezusters [verweersters] ter gelegenheid van die behandeling bij hun verzoek hebben gepersisteerd, waren de gezusters [verweersters] dientengevolge ten tijde van die behandeling ontvankelijk in hun verzoek.
5.5
De gebroeders [verzoekers] vervolgen met de klacht dat de kantonrechter zijn beslissing tot toewijzing van het verzoek niet heeft gemotiveerd en ten onrechte is voorbij gegaan aan het partijdebat. Deze klacht slaagt. De kantonrechter heeft het verzoek van de gezusters [verweersters] tot ontslag van de gebroeders [verzoekers] toegewezen op basis van uitsluitend de overweging dat Sofiad zich bereid heeft verklaard het bewind op zich te nemen en dat tegen inwilliging van het verzoek geen bezwaren bestaan. Deze overweging kan de beslissing van de kantonrechter niet rechtvaardigen. Uit niets valt af te leiden dat de gebroeders [verzoekers] geen bezwaar hadden tegen hun ontslag. Zij hebben in de toelichting op hun grief gesteld dat zij in de procedure bij de kantonrechter wel degelijk en gemotiveerd bezwaren tegen het ontslag hebben geuit en deze stelling hebben de gezusters [verweersters] in hoger beroep ook niet weersproken. Ingeval de kantonrechter de toewijzing van het verzoek van de gezusters [verweersters] heeft gebaseerd op het feit dat van zijn zijde geen bezwaren tegen het ontslag bestaan, is sprake van een onjuist rechtsoordeel. Buiten het geval van een ontslag op eigen verzoek (welk geval zich hier niet voordoet) kan een bewindvoerder immers slechts worden ontslagen hetzij wegens gewichtige redenen hetzij omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden. Een gewichtige reden wordt in de motivering van de bestreden beslissing niet vermeld. Aangezien de desbetreffende klacht slaagt, dient alsnog te worden onderzocht of de door de gezusters [verweersters] aangevoerde gronden voor ontslag een voldoende gewichtige reden opleveren om een ontslag te rechtvaardigen.
5.6
Ten aanzien van de vraag of er gewichtige redenen voor ontslag zijn, overweegt het hof als volgt. De gezusters [verweersters] verwijten de gebroeders [verzoekers] onder meer dat de gebroeders [verzoekers], in strijd met eerder gedane beloften, geen overleg met hen hebben willen voeren over, noch volledige inzage hebben gegeven in de financiële administratie met betrekking tot het gevoerde bewind. Naar het oordeel van het hof vormt dit verweten nalaten geen gewichtige reden tot ontslag. Blijkens artikel 1:445 BW is de bewindvoerder namelijk uitsluitend verplicht rekening en verantwoording af te leggen aan de rechthebbende dan wel, indien de rechthebbende niet in staat is de rekening op te nemen, aan de kantonrechter.
Voorts beroepen de gezusters [verweersters] zich ter ondersteuning van hun betoog dat van tekortschietende bewindvoering sprake is, op een door hen in hoger beroep ingebracht stuk dat hen op verzoek is toegezonden door de griffier van de sector kanton van de rechtbank Gelderland, Team bewind en erfrecht. Dit (noch door een griffier noch door een rechter ondertekend) stuk bevat summiere aantekeningen van het op 6 januari 2014 te Zutphen gevoerde gesprek tussen de kantonrechter, de gebroeders [verzoekers] en de gezusters [verweersters]. Volgens dit stuk zou de kantonrechter tijdens dit gesprek hebben gezegd: “
Weet u wat ik dacht toen ik het las? Gekluns. De rekening geeft eigenlijk geen goed beeld meer wat er gebeurt is” en “
Ik geconstateerd dat [A]ernstig tekort komt. Door ondeskundigheid. Binnen gezin ernstige enigheid over uitvoering van het bewind. (…) Vind het voldoende om u te ontslaan”. Naar het oordeel van het hof bevat het stuk onvoldoende feitelijke bemerkingen aan de hand waarvan de juistheid van de kwalificaties ernstige tekortkoming en ondeskundigheid kan worden beoordeeld. Daarnaast wordt uit het stuk niet duidelijk waarom de gebroeders [verzoekers] niet in staat zouden zijn een verbeterde rekening en verantwoording in te dienen. Kennelijk is hen daartoe ook niet de gelegenheid geboden. Het hof merkt in dit verband voorts op dat bij een familiair bewind – welk bewind blijkens de wet de voorkeur geniet – niet zonder meer kan worden verlangd dat de rekening en verantwoording aan een hoge, professionele, standaard voldoet, zoals bij een professioneel bewind mag worden verwacht. Gelet op een en ander geeft het bewuste stuk onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat sprake is van gewichtige redenen voor ontslag.
Ook in de zes inhoudelijke, specifieke klachten van de gezusters [verweersters] over het gevoerde bewind ziet het hof geen gewichtige redenen voor ontslag. Deze klachten betreffen de posten kleding, zakgeld, overige kosten en zien voorts op de verkoop van de brommobiel van de vader van partijen, een vakantie van appellant [verzoeker 1] en zijn gezin en de huuropbrengsten van de ouderlijke woning. Deze zes klachten hebben de gebroeders [verzoekers] naar het oordeel van het hof in hun beroepschrift en ter zitting in hoger beroep voldoende gemotiveerd weerlegd.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief van de gebroeders [verzoekers]. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen.
6.2
Gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke rechtsbetrekking tot elkaar staan en het geschil hiermee een nauwe samenhang vertoont, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 12 maart 2014, en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de gezusters [verweersters] tot ontslag van de gebroeders [verzoekers] als bewindvoerders en tot benoeming van een onpartijdige derde als bewindvoerder over de goederen van rechthebbende, alsnog af;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.M. Mostermans, R. Feunekes en J.W.P. Verheugt, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 30 oktober 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.