ECLI:NL:GHARL:2014:8289

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
14/00076
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep inzake vennootschapsbelasting en boete

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] C.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had op 17 december 2013 het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard voor zover het gericht was tegen de aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) 2011 en de daarbij behorende beschikking heffingsrente, en ongegrond verklaard voor zover het gericht was tegen de boetebeschikking. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, maar dit werd door het Hof op 25 maart 2014 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft vervolgens verzet aangetekend, waarbij hij stelde dat het hogerberoepschrift tijdig ter post was bezorgd, maar pas na afloop van de termijn was afgestempeld. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de terpostbezorging beoordeeld en geconcludeerd dat het hogerberoepschrift niet tijdig was ingediend. De gemachtigde van belanghebbende had niet voldoende bewijs geleverd dat het hogerberoepschrift eerder ter post was bezorgd dan de datum van afstempeling. Het Hof oordeelde dat de stelling van belanghebbende niet voldoende onderbouwd was en dat de mogelijkheid van een fout in de postverwerking onwaarschijnlijk was. Het verzet werd ongegrond verklaard, en het Hof zag geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00076
uitspraakdatum:
28 oktober 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het verzet van
[X] C.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 25 maart 2014 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 december 2013, nummer AWB 13/2523, in het geding tussen belanghebbende
en
de Inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 1.000. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 4. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 2.460.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente verminderd tot nihil en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 17 december 2013 niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen de aanslag Vpb 2011 en de daarbij behorende beschikking heffingsrente en het beroep ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de boetebeschikking.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 25 maart 2014 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is op 1 april 2014 aangetekend aan partijen verzonden.
1.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof verzet aangetekend. Het verzetschrift is ter griffie van het Hof ontvangen op 13 mei 2014.
1.6
Tot de stukken waarop het Hof bij de beoordeling van het verzet acht slaat, behoren het hogerberoepschrift, het verzetschrift, alsmede het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.7
Het verzet is ter zitting van het Hof behandeld op 5 augustus 2014. Daarbij is verschenen en gehoord [A], als gemachtigde van belanghebbende. De Inspecteur is met kennisgeving vooraf niet ter zitting verschenen.
1.8
Het verzet is ter zitting gelijktijdig behandeld met de verzetten tegen de eveneens met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraken van de derde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 25 maart 2014 op de hoger beroepen van een viertal concernvennootschappen. Deze hoger beroepen zijn bij het Hof geregistreerd onder de nummers 14/00077 tot en met 14/00080.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
De Rechtbank heeft op 17 december 2013 schriftelijk uitspraak gedaan. Een afschrift van die uitspraak is op diezelfde datum aangetekend naar het bedrijfsadres van belanghebbendes gemachtigde verzonden.
2.2
Het hogerberoepschrift van belanghebbende – gedagtekend 27 januari 2014 – is bij het Hof ingekomen op 3 februari 2014. Het poststempel op de enveloppe, waarin het hogerberoepschrift bij het Hof is bezorgd, vermeldt de datum 31 januari 2014.
2.3
De hogerberoepschriften van de concernvennootschappen zijn eveneens gedagtekend 27 januari 2014 en bij het Hof ingekomen op 3 februari 2014. De enveloppen zijn op 31 januari 2014 door het postvervoerbedrijf afgestempeld.

3.Gronden van het verzet

3.1
De gemachtigde van belanghebbende stelt dat hij de hogerberoepschriften tijdig – op maandag 27 januari 2014 – ter post heeft bezorgd. Hij voert in dat verband aan dat brieven steevast werden verzonden op de dag van dagtekening. Slechts een enkele keer per jaar kwam het voor dat brieven op een later moment werden verzonden. Iedere middag om 16.00 uur liep hij of zijn echtgenote naar de brievenbus om de brieven te posten. Dat de enveloppe pas op 31 januari 2014 is afgestempeld, zou het gevolg kunnen zijn van een fout van het postvervoerbedrijf bij de verwerking van de post.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
De termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift bedraagt zes weken. Bij verzending per post is een hogerberoepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2
De Rechtbank heeft op 17 december 2013 uitspraak gedaan op het beroep van belanghebbende. De uitspraak is op diezelfde datum verzonden aan partijen. Dit brengt mee dat de termijn voor het indienen van hoger beroep is geëindigd op dinsdag 28 januari 2014. Het hogerberoepschrift van belanghebbende, gedagtekend 27 januari 2014, is per post verzonden en door het Hof ontvangen op 3 februari 2014.
4.3
Het hogerberoepschrift is derhalve ontvangen na afloop van de hogerberoepstermijn maar minder dan een week na het einde van de termijn. Gelet op de datum van ontvangst van het hogerberoepschrift dient te worden onderzocht of het hogerberoepschrift voor het einde van de termijn, dus uiterlijk dinsdag 28 januari 2014, ter post is bezorgd.
4.4
Terpostbezorging vindt plaats op het moment waarop een poststuk in de brievenbus wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het op een postvestiging wordt aangeboden. Als bewijsrechtelijk uitgangspunt heeft daarbij te gelden dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld. Voor afwijking van dit uitgangspunt bestaat aanleiding indien de rechter aannemelijk acht dat het poststuk ter post is bezorgd vóór de datum van afstempeling door het postvervoerbedrijf. De bewijslast hiervoor ligt bij de partij die stelt dat zij het poststuk vóór die datum ter post heeft bezorgd (vgl. HR 28 januari 2011, nr. 10/02285, ECLI:NL:HR:2011:BP2138).
4.5.1
Het onderhavige hoger beroep is gericht tegen een bestuurlijke boete. Een dergelijke boete moet worden aangemerkt als het instellen van een strafvervolging in de zin van artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De belastingplichtige aan wie zulk een verhoging is opgelegd, heeft derhalve aanspraak op eerbiediging van de door genoemd artikel aan de verdachte toegekende rechten, daaronder begrepen het recht om de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging te onderwerpen aan beoordeling, met inachtneming van de in dat artikel neergelegde waarborgen, door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie die is ingesteld bij de wet.
4.5.2
Toepassing van de regel dat de bewijslast ligt bij de partij die stelt dat zij het poststuk vóór de datum van afstempeling door het postvervoerbedrijf ter post heeft bezorgd, heeft als consequentie dat een belanghebbende wiens bezwaar of beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, maar pas na afloop van die termijn is afgestempeld, zijn toegang tot de rechter versperd ziet.
4.5.3
Ingeval de belanghebbende aan wie een boete is opgelegd, stelt dat hij het bezwaar- of beroepschrift tijdig ter post heeft bezorgd en de latere afstempeling aan een hem niet toe te rekenen omstandigheid is te wijten, terwijl omtrent de juistheid van die stelling in rechte geen zekerheid valt te verkrijgen, is eerbiediging van zijn recht op toegang tot de rechter niet gewaarborgd wanneer die onzekerheid voor zijn risico wordt gebracht. In zodanig geval zou immers de mogelijkheid open blijven dat de belastingplichtige als gevolg van een hem niet toe te rekenen omstandigheid verstoken blijft van zijn recht om het opleggen van de boete aan het oordeel van de rechter te onderwerpen. Derhalve moet de regel volgens welke een na afloop van de gestelde termijn gemaakt bezwaar c.q. ingesteld beroep niet-ontvankelijk is, buiten toepassing blijven indien de belastingplichtige aan wie een verhoging is opgelegd, stelt dat het bezwaar- of beroepschrift tijdig ter post is bezorgd, en dat en op welke grond na afloop van de termijn is afgestempeld, de niet-ontvankelijkheid kan alsdan slechts worden uitgesproken indien de onjuistheid van deze stelling wordt bewezen (vergelijk HR 22 juni 1988, nr. 24.998, BNB 1988/292).
4.6
Het poststempel op de enveloppe vermeldt de datum 31 januari 2014. Dit betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat het hogerberoepschrift op diezelfde datum ter post is bezorgd. Dat is slechts anders als belanghebbende stelt dat de terpostbezorging van het hogerberoepschrift eerder heeft plaatsgevonden, maar dat en om welke reden de afstempeling pas op een later tijdstip heeft plaatsgevonden en de onjuistheid van die stellingen niet kan worden vastgesteld.
4.7
Belanghebbendes gemachtigde stelt in dit verband dat brieven van zijn kantoor normaal gesproken op de dag van dagtekening werden verzonden, dat het een enkele keer per jaar voorkomt dat een brief op een later moment wordt verzonden en dat zich bij de verwerking van de post problemen zouden kunnen hebben voorgedaan.
4.8
Belanghebbende heeft zijn stelling dat brieven normaal gesproken op de dag van dagtekening worden verzonden niet nader gemotiveerd. De gemachtigde heeft verklaard dat van de verzending geen postboek of andere registratie wordt bijgehouden, maar dat slechts de digitale kopie wordt opgeslagen. Voorts laat de stelling dat brieven ‘normaal gesproken’ op de dag van dagtekening worden verzonden de mogelijkheid open dat brieven soms pas na de dagtekening ter post worden bezorgd, zoals de gemachtigde ter zitting ook heeft erkend.
4.9
Ook de stelling dat zich bij de verwerking van de post door het postbedrijf problemen zouden kunnen hebben voorgedaan, is niet nader onderbouwd. Voorts heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting verklaard dat de hogerberoepschriften van vijf concernvennootschappen gelijktijdig zijn verzonden. Alle vijf hogerberoepschriften zijn afgestempeld op 31 januari 2014 en op 3 februari 2014 ter griffie van het Hof ontvangen. De mogelijkheid dat zich bij alle vijf beroepschriften een fout in de postverwerking zou hebben voorgedaan, acht het Hof zo onwaarschijnlijk, dat het aannemelijk acht dat de hogerberoepschriften niet tijdig ter post zijn bezorgd. Het Hof acht belanghebbende dan ook tekortgeschoten in zijn stelplicht.
4.1
Dit betekent dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend.
4.11
Feiten of omstandigheden op grond waarvan ingevolge artikel 6:11 van de Awb redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, zijn niet gesteld of gebleken.
4.12
De derde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof heeft het hoger beroep derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
SlotsomHet verzet is ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De voorzitter is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. J. van de Merwe.
De beslissing is op
28 oktober 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier,
(S. Darwinkel)
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 oktober 2014.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.