ECLI:NL:GHARL:2014:8288

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
14/00061 en 14/00062
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid bezwaar tegen naheffingsaanslag loonheffingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het bezwaar van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag loonheffingen niet-ontvankelijk is verklaard. De naheffingsaanslag, opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009, bedraagt € 56.160, met een heffingsrente van € 2.003 en een vergrijpboete van € 28.080. De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd.

Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat de bekendmaking van de naheffingsaanslag niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, omdat zij het aanslagbiljet niet heeft ontvangen. Het Hof oordeelt dat de bekendmaking op 16 december 2010 rechtsgeldig was, omdat het aanslagbiljet naar het juiste adres was verzonden. De adreswijziging van belanghebbende was pas na deze datum doorgegeven aan de Belastingdienst, waardoor de bekendmaking niet aan een fout van de Belastingdienst te wijten was.

Het Hof concludeert dat het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het bezwaarschrift pas op 23 februari 2011 is ingediend, ruim na de wettelijke termijn. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 14/00061 en 14/00062
uitspraakdatum: 28 oktober 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 december 2013, nummers AWB 13/2153 en 13/2155, in het geding tussen belanghebbende
en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag (aanslagnummer: [000000000]) in de loonheffingen opgelegd ten bedrage van € 56.160. Daarbij is voorts € 2.003 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 28.080.
1.2
Het bezwaar van belanghebbende tegen deze naheffingsaanslag en beschikkingen inzake de heffingsrente en boete is door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij ambtshalve genomen besluit van 25 maart 2013 heeft de Inspecteur de vergrijpboete vernietigd.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift alsmede een nader stuk ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren voorts de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben.
1.6
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2014 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord: mr. [A] namens de Inspecteur. De gemachtigde van belanghebbende, mr. drs. [B], is met kennisgeving aan het Hof niet ter zitting verschenen.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die een vleesverwerkingsbedrijf exploiteerde, is in 1999 opgericht. Zij is, evenals haar moedermaatschappij en drie zustervennootschappen, sindsdien gevestigd op het adres [a-straat] 8 te [L]. Als gevolg van een gemeentelijke herindeling is dit adres per 1 januari 2002 gewijzigd in [a-straat] 8 te [Z].
2.2
Naar aanleiding van de bevindingen van een strafrechtelijk onderzoek, heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende in het onderhavige tijdvak (1 januari 2008 tot en met 31 december 2009) aan bij haar in dienst zijnde illegale werknemers lonen heeft uitbetaald waarover geen loonheffingen zijn ingehouden en afgedragen. In verband hiermee heeft de Inspecteur belanghebbende bij brieven van 23 juni 2010, 29 oktober 2010 en 9 november 2010 bericht een naheffingsaanslag te zullen gaan opleggen met een vergrijpboete.
2.3
De naheffingsaanslag ten bedrage van € 56.160, de boetebeschikking ten bedrage van € 28.080 en de belanghebbende in rekening gebrachte heffingsrente van € 2.003 zijn op 10 december 2010 door de Inspecteur administratief vastgesteld. Het betreffende, ten name van belanghebbende gestelde, aanslagbiljet draagt als dagtekening 21 december 2010. Het aanslagbiljet is op 16 december 2010 door de ontvanger verzonden naar het adres [a-straat] 8 te [Z].
2.4
Omdat de naheffingsaanslag niet (volledig) binnen de gestelde termijn is betaald door belanghebbende, heeft de ontvanger belanghebbende bij brief van 27 januari 2011 gemaand alsnog de op het naheffingsaanslagbiljet opgenomen bedragen te betalen. Deze aanmaning is verzonden naar het nieuwe adres van belanghebbende: [b-straat] 24-R-1 te [Z].
2.5
Vervolgens is, omdat ook ná de aanmaning betaling uitbleef, aan belanghebbende op 17 februari 2011 op het adres [b-straat] 24-R-1 te [Z] een door de ontvanger uitgevaardigd dwangbevel betekend. Naar aanleiding van dit dwangbevel heeft belanghebbende bij brief van 23 februari 2011 bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslag. In het bezwaarschrift is onder meer vermeld dat belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag niet heeft ontvangen.
2.6
De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 12 maart 2013 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Bij ambtshalve genomen besluit van 25 maart 2013 heeft de Inspecteur niettemin de boetebeschikking vernietigd.
2.7
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende bij uitspraak van 24 december 2013 ongegrond verklaard.
2.8
Belanghebbende heeft op 29 januari 2014 hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank ingesteld.
2.9
Op 26 mei 2014 is belanghebbende ontbonden.
2.1
Partijen zijn bij aangetekende brieven van 22 augustus 2014 uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting in hoger beroep op 9 oktober 2014 te Arnhem. De Inspecteur heeft op 1 oktober 2014 een nader stuk ingezonden van één bladzijde met een bijlage. Deze bijlage betreft een afschrift van een formulier ‘wijziging ondernemings- en vestigingsgegevens’ van de Kamer van Koophandel, dat blijkens de daarop vermelde gegevens is ondertekend door [C] en de dagtekening “17-12-2010” vermeldt. Dit nadere stuk is eveneens op 1 oktober 2014 door de Inspecteur – per fax – verzonden naar de gemachtigde van belanghebbende. Het Hof heeft het nader stuk op 2 oktober 2014 doorgezonden naar de gemachtigde van belanghebbende. Op 8 oktober 2014 heeft de secretaresse van de gemachtigde van belanghebbende het Hof bericht dat van de zijde van belanghebbende niemand ter zitting zal verschijnen.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of het bezwaar van belanghebbende tegen de onderhavige naheffingsaanslag terecht niet-ontvankelijk is verklaard door de Inspecteur. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar, tot ontvankelijkverklaring van het bezwaar en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank voor een inhoudelijke behandeling ervan.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Nader stuk
4.1
De Inspecteur heeft op 1 oktober 2014 een nader stuk met een bijlage ingediend bij het Hof. Hoewel de Inspecteur bij het indienen van dit nadere stuk niet de in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vervatte tiendagentermijn in acht heeft genomen, ziet het Hof geen goede grond om dit stuk niet als gedingstuk in aanmerking te nemen. Hierbij acht het Hof van belang dat de gemachtigde van belanghebbende zich in deze procedure – bijvoorbeeld in een nader stuk – niet heeft verzet tegen indiening van het nadere stuk door de Inspecteur en hij voorts, gelet op de omvang van het nadere stuk en de bijlage en gelet op de tijdstippen waarop het nadere stuk naar de gemachtigde is verzonden, in voldoende mate de gelegenheid heeft gehad om kennis te nemen van dat stuk met bijlage en eventueel te reageren. Daar komt nog bij dat de bijlage – een formulier ‘wijziging ondernemings- en vestigingsgegevens’ van de Kamer van Koophandel – een stuk betreft dat, naar het Hof aannemelijk acht, afkomstig is van belanghebbende zelf. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van het Hof redelijkerwijs niet worden gezegd dat belanghebbende in haar processuele belangen is geschaad door het nadere stuk met bijlage tot de gedingstukken te rekenen.
Termijn indienen bezwaar
4.2
Bekendmaking van het onderhavige aanslagbiljet heeft plaatsgevonden door – naar tussen partijen niet in geschil is – toezending ervan door de ontvanger op 16 december 2010 naar het adres [a-straat] 8 te [Z]. In de regel kan ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van dat biljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb. Die regel lijdt echter uitzondering indien de zending de belastingplichtige niet heeft bereikt als gevolg van een fout van de Belastingdienst, bijvoorbeeld een verkeerde adressering die aan deze dienst is te wijten (zie onder meer HR 18 april 2014, nr. 13/04796, ECLI:NL:HR:2014:930). Wanneer met belanghebbende – veronderstellenderwijs – ervan wordt uitgegaan dat zij het aanslagbiljet niet heeft ontvangen, kan zulks naar het oordeel van het Hof niet worden toegeschreven aan een aan de Inspecteur te wijten verkeerde adressering van het aanslagbiljet. Blijkens het afschrift van het formulier ‘wijziging ondernemings- en vestigingsgegevens’ van de Kamer van Koophandel heeft – naar het Hof aannemelijk acht – de directeur van belanghebbende, [C], immers eerst op 17 december 2010 dat formulier ingevuld en ondertekend. In dat formulier is vermeld dat het nieuwe adres van belanghebbende per 1 december 2010 [b-straat] 24-R-1 te [Z] is. Dit formulier is blijkens een daarop geplaatste stempelafdruk eerst op 21 december 2010 bij de Kamer van Koophandel ingekomen. De Kamer van Koophandel heeft deze adreswijziging vervolgens doorgegeven aan de Belastingdienst. In de administratie van de Belastingdienst is de adreswijziging van belanghebbende op 23 december 2010 doorgevoerd.
Gelet hierop, moet worden geconcludeerd dat op 16 december 2010 een rechtsgeldige bekendmaking van het aanslagbiljet heeft plaatsgevonden, zodat – gelet op het bepaalde in artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen – de wettelijke termijn voor het instellen van bezwaar van zes weken op 22 december 2010 is aangevangen en eindigde op 1 februari 2011.
4.3
Het op 23 februari 2011 gedagtekende bezwaarschrift van belanghebbende is op die dag bij de Inspecteur ingekomen. Dat is ruim na het verstrijken van de termijnen als bedoeld in artikel 6:9, leden 1 en 2, van de Awb.
4.4
Niet-ontvankelijkverklaring van een te laat ingediend bezwaarschrift blijft op die grond achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb). Anders dan belanghebbende subsidiair bepleit, kan naar het oordeel van het Hof te dezen niet worden gezegd dat belanghebbende met het te laat indienen van het bezwaarschrift niet in verzuim is geweest. De omstandigheid dat de ontvanger het aanslagbiljet heeft verzonden naar het adres [a-straat] 8 te [Z] komt, gelet op het hiervóór in 4.2 overwogene, voor risico van belanghebbende. Voorts had het op de weg van belanghebbende gelegen om na de ontvangst van de aanmaning – welke is verzonden naar het adres [b-straat] 24-R-1 te [Z] en waardoor zij in ieder geval op de hoogte geraakte van het bestaan van de aanslag – zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs verlangd kon worden bezwaar bij de Inspecteur aan te tekenen. Niet is gebleken dat zij dit heeft gedaan.
4.5
Gelet op het hiervóór overwogene, heeft de Inspecteur terecht het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is te Arnhem op
28 oktober 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel)
(R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 oktober 2014.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.