ECLI:NL:GHARL:2014:8238

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
28 oktober 2014
Zaaknummer
104.003.023
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dwaling en onvoorziene omstandigheden met betrekking tot schenkingsovereenkomsten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellante] en de stichtingen Ecliptica en Eleusis. Het hof heeft het beroep van appellante op dwaling in de persoon afgewezen. Tevens heeft het hof het beroep op onvoorziene omstandigheden beoordeeld en bevestigd dat de schenkingsovereenkomsten met terugwerkende kracht gewijzigd dienen te worden. Dit houdt in dat de bedragen die per 22 maart 2005 uit hoofde van de overeenkomsten nog verschuldigd waren, niet langer door appellante verschuldigd zijn. Het hof heeft de stichtingen veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen eventueel na deze datum door appellante is voldaan, vermeerderd met wettelijke rente.

Het hof heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere tussenarresten en deskundigenrapporten die zijn ingediend in de procedure. De deskundige heeft vastgesteld dat de activiteiten van de stichtingen in lijn zijn met hun statutaire doelstellingen en dat er geen onregelmatigheden zijn aangetoond die de stichtingen in een kwaad daglicht stellen. De bevindingen van de deskundige zijn door het hof grotendeels aanvaard, en het hof heeft geoordeeld dat er geen grond is voor een verdergaande beslissing op basis van onvoorziene omstandigheden.

De uitspraak heeft ook gevolgen voor de proceskosten, waarbij het hof heeft besloten dat de kosten van het deskundigenbericht voor rekening van appellante komen. De kosten van het hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. De beslissing in de zaak met nummer 104.004.399 is eveneens bekrachtigd, waarbij de grieven van de stichtingen zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 104.003.023 en 104.004.399
(zaaknummer rechtbank Zutphen 68417 en 79050)
arrest van de tweede civiele kamer van 28 oktober 2014
in de zaak met nummer 104.003.023 van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal beroep,
geïntimeerde in het incidenteel beroep,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. R. de Lange,
tegen:

1.de stichting Stichting Ecliptica,

gevestigd te Arnhem,
2. de stichting
Stichting Eleusis: La Renaissance Contemporaine,
gevestigd te Arnhem,
geïntimeerden in het principaal beroep,
appellanten in het incidenteel beroep,
hierna: gezamenlijk de stichtingen en afzonderlijk respectievelijk Ecliptica en Eleusis,
advocaat: onttrokken,
en in de zaak met nummer 104.004.399 van

1.de stichting Stichting Ecliptica,

gevestigd te Arnhem,
2. de stichting
Stichting Eleusis: La Renaissance Contemporaine,
gevestigd te Arnhem,
appellanten,
advocaat: onttrokken,
tegen:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R. de Lange.

1.Het verloop van het geding

1.1
Voor het verloop van het geding tot aan de tussenarresten van 29 januari 2008, 24 februari 2009, 14 juli 2009, 20 juli 2010, 30 augustus 2011 en 7 mei 2013 verwijst het hof naar die arresten.
1.2
Het verloop van de procedure sinds het tussenarrest van 7 mei 2013 blijkt uit:
■ het definitieve deskundigenbericht van [deskundige] van 20 december 2013;
■ het proces-verbaal van niet gehouden pleidooi van 2 juni 2014;
■ de akte van [appellante] van 24 juni 2014;
■ de aantekening op de rol van 5 augustus 2014 volgens welke het recht van de stichtingen om een antwoordakte te nemen is vervallen.
1.3
Vervolgens heeft [appellante] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.Voortgezette motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Het hof blijft bij hetgeen bij de voorafgaande arresten is overwogen en beslist.
2.2
Het hof roept in herinnering dat het bij het tussenarrest van 14 juli 2009 onder 2.7 tot en met 2.13 reeds heeft beslist dat in ieder geval de subsidiaire vordering van [appellante] deels toewijsbaar is en dat in ieder geval in zoverre de grieven slagen. De schenkingsovereenkomsten dienen aldus te worden gewijzigd dat de per 22 maart 2005 uit hoofde van de overeenkomsten nog verschuldigde bedragen niet langer door [appellante] verschuldigd zijn; voor zover na 22 maart 2005 nog betalingen door [appellante] zijn verricht, zijn die onverschuldigd gedaan. Aan deze beslissing heeft het hof vervolgens vastgehouden in het arrest van 20 juli 2010 (onder 2.3 tot en met 2.6).
2.3
Vervolgens staat nog ter beoordeling het beroep van [appellante] op dwaling in de persoon, alsmede de vraag of grond bestaat voor een verdergaande beslissing op grond van onvoorziene omstandigheden. In het kader van die beoordeling heeft het hof bij het tussenarrest van 14 juli 2009 aan de stichtingen de overlegging van stukken opgedragen. Bij het tussenarrest van 30 augustus 2011 heeft het hof [deskundige] tot deskundige benoemd ter beantwoording van vragen van het hof. Op 3 december 2012 heeft het hof de deskundige ter zitting gehoord. Bij die gelegenheid heeft het hof een nader onderzoek door de deskundige bevolen met betrekking tot drie (nadere) vragen.
2.4
In zijn definitieve rapportage is de deskundige, behalve op de aanvankelijk door het hof gestelde vragen, ook ingegaan op de nadere vragen van het hof. Aan het deskundigenbericht ontleent het hof de navolgende bevindingen van de deskundige (met tussen haakjes de alineanummers van de rapportage):
De vanaf 1998 door de stichtingen ontplooide activiteiten vallen redelijkerwijs onder de statutaire doelstellingen van de stichtingen (185).
Dat geldt in het bijzonder voor de periode vanaf 1 december 1998 tot en met 2010 bij het doen van uitgaven en het verrichten dan wel financieren van activiteiten (183).
Er bestaat tussen de stichtingen en [bestuurder] als hun bestuurder een rekening-courantverhouding. Per ultimo 2010 heeft [bestuurder] € 90.431 te vorderen van de beide stichtingen. [bestuurder] is niet alleen als voorfinancier voor uitgaven van de stichtingen opgetreden; in een aantal jaren waren de stichtingen voorfinancier voor uitgaven van [bestuurder] (161).
In 2007 is een bedrag van € 125.000 ter zake van de kwestie ‘Depot Van Heeswijk notarissen’ door Ecliptica in rekening-courant met [bestuurder] verrekend, aldus dat Ecliptica toen voor dat bedrag een vordering op [bestuurder] heeft verkregen (148).
De deskundige heeft de hem voorgelegde vraag met betrekking tot de verbouwing van het huis van [bestuurder] te [woonplaats] in 1998 niet kunnen beantwoorden als gevolg van het ontbreken van onderliggende bescheiden (124). Met betrekking tot andere verbouwingen is de deskundige van mening dat de uitgaven voor een adequate bedrijfsvoering redelijkerwijs verantwoord zijn te achten (128). Hetzelfde oordeelt de deskundige met betrekking tot de aanschaf van inventaris, zij het dat hij een voorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot de omvang. Met betrekking tot de gazonmaaier heeft de deskundige opgemerkt dat er redenen kunnen zijn om te oordelen dat die investering tenminste voor een deel door [bestuurder] gedragen hadden kunnen worden (138). Het gebruik van een auto en de daarmee verbonden relatief geringe kosten acht de deskundige redelijkerwijs verantwoord voor een adequate bedrijfsvoering (142).
De huisvestingskosten zijn voor een adequate bedrijfsvoering redelijkerwijs verantwoord te achten, in die zin dat de door [bestuurder] in rekening gebrachte huurprijzen op de deskundige niet onaanvaardbaar overkomen (119).
Gemaakte reis- en verblijfskosten kunnen deels voor privédoeleinden zijn aangewend, maar dat is inherent aan deze kostensoort (92). De verkoopkosten bedragen ongeveer 6,5 % van de inkoopkosten van kunstwerken; deze verkoopkosten acht de deskundige gerechtvaardigd in het licht van de statutaire doelomschrijvingen van de stichtingen (94). De gemaakte advieskosten acht de deskundige gerechtvaardigd in het licht van de statutaire doelomschrijvingen van de stichtingen (100). Hetzelfde geldt voor de kantoorkosten (111).
De deskundige heeft een integrale inventarisatie uitgevoerd van de kunstwerken te [woonplaats]; er is sprake van een deelwaarneming door de deskundige wat betreft te Leiden opgeslagen kunstwerken (66 en 67). De sedert 1997 aan de stichtingen toebehorende en sedertdien door hen verworven kunstwerken zijn (overwegend) nog fysiek aanwezig (73). Met betrekking tot de voorraad kunstwerken is de deskundige niet gebleken van benadeling van de stichtingen dan wel bevoordeling van [bestuurder] in privé (84).
Het is de deskundige niet gebleken dat wat betreft de periode vanaf 1998 door [bestuurder] een beloning ten laste van de stichtingen is genoten (56). In 1999 en 2000 is wel een beloning genoten door [appellante], als voormalig bestuurslid van Ecliptica (57-61).
In 2008 heeft [bestuurder] een hypotheekrecht verstrekt aan Ecliptica tot zekerheid van een lening van € 100.000. De voorraad kunstwerken is op 1 april 2011 overgedragen door de stichtingen aan de Stichting Heden, waarbij de koopsom schuldig is gebleven. [bestuurder] heeft zich voor de koopsom garant gesteld en zekerheid verschaft middels de eerder verstrekte hypotheek (208).
De door de stichtingen verrichte beleggingen acht de deskundige niet in strijd met de statutaire doelstellingen (238).
In de jaarrekeningen 1997 respectievelijk 1999 tot en met 2010 heeft de deskundige geen vordering op of schuld aan [appellante] aangetroffen die voldoet aan de kenmerken van een rekening-courantverhouding (244). In de jaarrekeningen 1997 tot en met 2000 is sprake van de schuld van de stichtingen aan [appellante] (245). In volgende jaren is sprake van een vordering op [appellante]; door [appellante] verrichte schenkingen zijn kennelijk in mindering gebracht op de lening (247-248).
2.5
Het hof ziet geen aanleiding om deze bevindingen niet in hoofdlijn als juist te aanvaarden. Hetgeen bij gelegenheid van het verhoor van de deskundige en schriftelijk naar aanleiding van de (toen nog) voorlopige bevindingen van de deskundige door [appellante] is aangevoerd, maakt dat niet anders. Het valt niet vol te houden dat de stichtingen – zoals door [appellante] was gesteld – vooral, of in belangrijke mate, het privébelang van [bestuurder] dienden, althans dat zij in strijd met hun statutaire doelstellingen handelden en handelen. In dit verband is van belang dat een dwaling in de persoon van de stichtingen meer veronderstelt dan een
incidenteelonjuist handelen van de stichtingen en/of hun besturen. De overdracht van de kunstwerken aan de Stichting Heden in 2011 roept bij het hof weliswaar vragen op, maar ook dat kan niet tot een andere beslissing leiden. Daarbij is mede van betekenis dat deze overdracht ten tijde van de schenkingen nog zo ver in de toekomst lag, dat zij redelijkerwijs niet kan worden betrokken op de eigenschappen van de persoon van de stichtingen ten tijde van die schenkingen. Het hof verwijst in dit verband naar het tweede lid van artikel 6:228 Burgerlijk Wetboek.
2.6
De bevindingen van de deskundige bieden evenmin grond voor een verdergaande beslissing op grond van onvoorziene omstandigheden (verdergaand dan de onder 2.2 bedoelde wijziging van de overeenkomsten). Dat geldt ook voor de bedoelde overdracht van kunstwerken in 2011 aan de Stichting Heden. Volgens hetgeen het hof eerder heeft beslist, zullen de per 22 maart 2005 uit hoofde van de schenkingsovereenkomsten nog verschuldigde bedragen niet langer door [appellante] verschuldigd zijn. 2011 lag ook in maart 2005 nog ver in de toekomst en eventuele onregelmatigheden in 2011 hebben daarom redelijkerwijs geen invloed meer op de mate waarin de stichtingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid nog instandhouding van de overeenkomsten kunnen verwachten. In dit verband herinnert het hof aan de terughoudendheid die in het kader van de toepassing van artikel 6:258 Burgerlijk Wetboek past (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 1998, NJ 1998/493).

3.Slotsom in de zaak met nummer 104.003.023

3.1
Het principaal beroep slaagt gedeeltelijk. Het hof zal het vonnis van 19 juli 2006 met zaaknummer 68417 vernietigen voor zover in conventie gewezen. Opnieuw recht doende zal het hof de schenkingsovereenkomsten met terugwerkende kracht aldus wijzigen dat de per 22 maart 2005 uit hoofde van de overeenkomsten nog verschuldigde bedragen niet langer door [appellante] verschuldigd zijn. Het hof zal de stichtingen veroordelen tot terugbetaling van hetgeen eventueel na 22 maart 2005 door [appellante] is voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen. Het incidenteel beroep faalt, zodat het vonnis van 19 juli 2006 dient te worden bekrachtigd voor zover in reconventie gewezen.
3.2
In verband met de omstandigheid dat partijen ieder deels in het ongelijk zijn gesteld zal het hof de proceskosten van het principaal beroep compenseren, evenals de proceskosten van het geding in conventie in de zaak met nummer 68417. De kosten van het deskundigenbericht dienen geheel voor rekening van [appellante] te komen en zij zal worden veroordeeld tot betaling aan de griffier van hetgeen ter zake van het aandeel van de stichtingen in het voorschot ten laste van ’s Rijks kas is gekomen. De stellingen van [appellante] naar aanleiding waarvan het hof dat bericht heeft bevolen, zijn immers onjuist bevonden. De kosten van het incidenteel beroep komen ten laste van de stichtingen. De aan de zijde van [appellante] in dat beroep gevallen kosten zal het hof begroten op één punt van tarief II voor het liquidatietarief, dus € 894.

4.Slotsom in de zaak met nummer 104.004.399

De grieven falen. Het vonnis van 13 december 2006 met zaaknummer 79050 zal worden bekrachtigd. Het hof zal de stichtingen veroordelen in de kosten van het hoger beroep. De aan de zijde van [appellante] gevallen kosten zal het hof begroten op één punt van tarief II voor het liquidatietarief, dus € 894.

5.De beslissing in de zaak met nummer 104.003.023

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Zutphen in de zaak met nummer 68417 van 19 juli 2006 voor zover in conventie gewezen en doet in zoverre opnieuw recht;
wijzigt de schenkingsovereenkomsten met terugwerkende kracht aldus dat de per 22 maart 2005 uit hoofde van de overeenkomsten nog verschuldigde bedragen niet langer door [appellante] verschuldigd zijn;
veroordeelt de stichtingen tot terugbetaling van hetgeen eventueel na 22 maart 2005 door [appellante] is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling door [appellante] tot de dag van terugbetaling door de stichtingen;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partijen haar eigen kosten draagt;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zutphen in de zaak met nummer 68417 van 19 juli 2006 voor zover in reconventie gewezen;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het deskundigenbericht en beveelt [appellante] om te voldoen aan de griffier van het gerechtshof – na ontvangst van een nota van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak – het bedrag van € 35.392,50 voor het voorlopig ten laste van ’s Rijks kas gebrachte gedeelte van die kosten;
compenseert de kosten van het geding in het principaal beroep voor het overige aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
veroordeelt de stichtingen in de kosten van het incidenteel beroep en begroot de aan de zijde van [appellante] gevallen kosten op € 894 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.

6.De beslissing in de zaak met nummer 104.004.399

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zutphen in de zaak met nummer 79050 van 19 juli 2006;
veroordeelt de stichtingen in de kosten van het hoger beroep en begroot de aan de zijde van [appellante] gevallen kosten op € 894 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, S.B. Boorsma en P.L.M. van Gorkom, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2014.