ECLI:NL:GHARL:2014:8214

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2014
Publicatiedatum
27 oktober 2014
Zaaknummer
WAHV 200.139.271e
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dijkstra
  • M. Zomer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ne bis in idem-beginsel bij administratieve sancties voor parkeren op een laad- en losplaats

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een administratieve sanctie die aan de betrokkene is opgelegd voor het parkeren op een gelegenheid voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen, met feitcode R397H. De betrokkene had eerder op dezelfde dag een sanctie ontvangen voor een vergelijkbare overtreding. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat er sprake was van een schending van het ne bis in idem-beginsel, omdat de betrokkene voor dezelfde gedraging tweemaal was beboet.

Het hof oordeelde dat het beroep op het ne bis in idem-beginsel niet slaagde. Het hof stelde vast dat de gedraging was verricht en dat de sanctie terecht was opgelegd. Het hof benadrukte dat, wanneer een eerdere sanctie niet heeft geleid tot het beëindigen van de onwettige situatie, het gerechtvaardigd is om bij elke nieuwe constatering van de overtreding opnieuw een sanctie op te leggen. Dit voorkomt dat het verbod wordt omzeild door een eerdere sanctie te accepteren en de verboden toestand voort te laten bestaan.

Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek om vergoeding van proceskosten af. De uitspraak onderstreept de toepassing van het ne bis in idem-beginsel in het kader van administratieve sancties en de voorwaarden waaronder dit beginsel van toepassing is.

Uitspraak

WAHV 200.139.271
27 oktober 2014
CJIB 159827079
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 5 november 2013
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [plaats],
voor wie als gemachtigde optreedt
[gemachtigde], kantoorhoudende te Beegden.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Bij schrijven van 20 augustus 2014 heeft de gemachtigde nog aanvullende stukken ingediend.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 85,- opgelegd ter zake van “parkeren op een gelegenheid voor onmiddellijk laden lossen van goederen (feitcode R397H)”, welke gedraging zou zijn verricht op 16 februari 2012 om 12:11 uur op de Burgemeester Patijnlaan te 's-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [kenteken].
2. De gemachtigde van de betrokkene heeft aangevoerd dat de betrokkene de gedraging als zodanig niet betwist. De sanctie is echter ten onrechte opgelegd omdat aan de betrokkene reeds op 15 februari 2012 naar aanleiding van dezelfde gedraging een sanctie was opgelegd. De betrokkene was een aantal dagen niet thuis en heeft het voertuig tussentijds niet verplaatst. De gemachtigde is van opvatting dat de betrokkene voor één en dezelfde gedraging tweemaal is beboet, hetgeen in strijd is met het ne bis in idem beginsel. De gemachtigde heeft voorts aangevoerd dat sprake is van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht.
3. De gedraging met feitcode R397H betreft een overtreding van artikel 24, eerste lid sub f, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Die bepaling houdt in dat een bestuurder zijn voertuig niet mag parkeren op een gelegenheid voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen. Dat verbod strekt ertoe te voorkomen dat de betreffende voorziening niet beschikbaar is voor bestuurders die daarvan uitsluitend voor het laden of lossen van goederen gebruik willen maken. Het gebruik van de voorziening voor dat doel is juist daarom slechts voor een zeer beperkte tijd toegestaan. Naar het hof ambtshalve bekend is kan reeds een sanctie worden opgelegd wegens handelen in strijd met het verbod indien gedurende ongeveer tien minuten geen activiteit bij het voertuig wordt waargenomen.
4. Nu de betrokkene heeft erkend dat zij haar voertuig in strijd met de hiervoor aangehaalde bepaling heeft geparkeerd, stelt het hof vast dat de gedraging is verricht. De enkele omstandigheid dat de gedraging is verricht rechtvaardigt reeds het opleggen van een sanctie.
5. Het hof verstaat het beroep van de gemachtigde op het ne bis in idem-beginsel aldus dat er naar zijn opvatting sprake is van omstandigheden die de oplegging van de sanctie niet billijken.
6. Het hof stelt voorop, dat ingevolge artikel 2 van de WAHV voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard zijn uitgesloten ingeval een administratiefrechtelijke sanctie is opgelegd. Het beroep op artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht faalt derhalve. Voorts is ingevolge artikel 2a van de WAHV onder meer titel 5.4. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing uitgesloten, zodat artikel 5:43 van de Awb, waarin het ne bis in idem-beginsel voor bestuurlijke boetes is gecodificeerd, in WAHV-zaken niet van toepassing is. Het ne bis in idem-beginsel is neergelegd in artikel 4 van het Zevende Protocol van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het zevende Protocol is echter niet door Nederland geratificeerd. Het beginsel is eveneens neergelegd in artikel 14, zevende lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), doch Nederland heeft het voorbehoud gemaakt dat geen verdergaande verplichtingen worden aanvaard dan reeds uit artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht voortvloeien.
Niettemin heeft het hof ook ter zake van administratiefrechtelijke sancties die ingevolge de WAHV worden opgelegd aanvaard dat niemand tweemaal behoort te worden gesanctioneerd voor dezelfde gedraging.
7. De onderhavige beschikking is, evenals de beschikking met CJIB-nummer 159828248, opgelegd aan de betrokkene als kentekenhouder. Hoewel in beginsel een ander als bestuurder het voertuig (opnieuw) op dezelfde plaats zou hebben kunnen parkeren, acht het hof voldoende aannemelijk dat het voertuig gedurende de afwezigheid van de betrokkene niet is verplaatst. Maar ook in dat geval slaagt het beroep op het ne bis in idem beginsel niet. Gelet op de strekking van het onderhavige parkeerverbod kan in beginsel op ieder tijdstip waarop wordt geconstateerd dat geen sprake is van laden of lossen van het voertuig een sanctie worden opgelegd. Immers wanneer een eerder op het voertuig aangebrachte aankondiging van beschikking niet heeft kunnen bewerkstelligen dat de kentekenhouder een einde maakt aan de onwettige situatie, ligt het in de rede dat bij iedere volgende constatering van de gedraging opnieuw een sanctie wordt opgelegd. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat het verbod wordt omzeild door éénmaal een sanctie te accepteren om vervolgens de verboden toestand als voortgezette handeling te laten voortbestaan. Derhalve is het voor de beoordeling van onderhavige zaak niet van belang of de betrokkene de inleidende beschikking met CJIB-nummer 159828248 heeft geaccepteerd.
8. Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen. Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra, in tegenwoordigheid van mr. Zomer als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.