ECLI:NL:GHARL:2014:820

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2014
Publicatiedatum
6 februari 2014
Zaaknummer
13/00569
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning en het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 335 te [Z] is vastgesteld op € 460.000 op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2010. Belanghebbende is van mening dat de vastgestelde waarde te hoog is en beroept zich op het gelijkheidsbeginsel, waarbij hij stelt dat de waarde van twee belendende objecten lager is vastgesteld dan die van zijn onroerende zaak. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht en aangegeven dat hij enkel het gelijkheidsbeginsel aanvoert. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de belendende objecten als argument gebruikt om de waarde van de onroerende zaak van belanghebbende te verdedigen. Het Hof heeft vastgesteld dat er significante verschillen zijn tussen de onroerende zaak van belanghebbende en de belendende objecten, met name in ligging en lichtoverlast, waardoor het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Het Hof concludeert dat de waarde van de onroerende zaak niet verminderd zal worden en verklaart het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak is gedaan door een tweede meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en is openbaar uitgesproken op 4 februari 2014. De griffier heeft de uitspraak ondertekend, aangezien de voorzitter verhinderd was. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie: Arnhem
nummer 13/00569
uitspraakdatum: 4 februari 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 maart 2013, nummer UTR 12/1312, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Stichtse Vecht(hierna: de heffingsambtenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 335 te [Z] (hierna: de onroerende zaak) per waardepeildatum 1 januari 2010 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2011 vastgesteld op € 460.000. Tegelijk met deze beschikking is belanghebbende ter zake van de eigendom van de onroerende zaak een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) opgelegd.
1.2
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en - naar het Hof begrijpt - de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij de uitspraak van 28  maart 2013 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle overige stukken die door partijen in hoger beroep zijn ingediend.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde ing. [A] en namens de heffingsambtenaar [B] en [C], taxateur.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, bestaande uit een perceel grond met een oppervlakte van 386 m2, met daarop een omstreeks 1993 gebouwde woning met een inhoud van 450 m3 en een aangebouwde garage van 110 m2. Bij de onderhavige WOZ-beschikking is de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 460.000.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de vastgestelde waarde te hoog is.
3.2
Partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard dat hij in hoger beroep enkel het standpunt inneemt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
3.3
Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot vermindering van de waarde tot € 446.000.
3.4
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Belanghebbende heeft in hoger beroep betoogd dat de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de waarde heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbende beroept zich in dat verband op de meerderheidsregel en voert hiervoor aan dat de heffingsambtenaar de waarde van de twee belendende objecten aan de [a-straat] 337 en 339 elk 7,5% lager heeft vastgesteld dan in het vorige kalenderjaar, terwijl de waardevermindering van de onroerende zaak ten opzichte van het voorgaande kalenderjaar een kleiner percentage behelst. Hij verzoekt bij het vaststellen van de waarde van de onroerende zaak van eenzelfde waardevermindering uit te gaan.
4.2
Een beroep op de meerderheidsregel kan slechts slagen indien minstens twee identieke objecten - in die zin dat de verschillen met de onroerende zaak verwaarloosbaar zijn - lager zijn gewaardeerd (vgl. HR 8 juli 2005, nr. 39.953, ECLI:NL:HR:2005:AT8945).
4.3
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof een foto van de drie objecten en de directe omgeving overgelegd en gesteld dat de verschillen tussen de objecten uitsluitend de perceelsgrootte en de wijze van schakeling betreffen. Bij de onroerende zaak behoort een perceel van 386 m2, terwijl bij de nummers 337 en 339 elk een perceel van 353 m2 behoort. Voorts zijn de nummers 337 en 339 door middel van de zijmuren aan elkaar geschakeld, terwijl de onroerende zaak door middel van de garage aan het naastgelegen pand is geschakeld.
4.4
De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat, afgezien van de door belanghebbende genoemde verschillen, ook een verschil in ligging bestaat tussen de onroerende zaak en de andere twee objecten. De nummers 337 en 339 liggen recht tegenover een straat met een verkeersdrempel - welke straat de toegangsweg tot de achtergelegen wijk vormt - waardoor deze beduidend meer lichthinder ondervinden van aankomend verkeer dan de onroerende zaak die net om de bocht ligt. Belanghebbende stelt dat de onroerende zaak niet minder lichthinder ondervindt omdat de weg om de onroerende zaak heen naar rechts buigt waardoor het verkeer zowel de voorkant als de zijkant van de onroerende zaak passeert. Het Hof volgt, mede op basis van de overgelegde foto, de heffingsambtenaar in zijn stelling dat tussen de onroerende zaak en de nummers 337 en 339 ook een verschil in ligging - en daarmee gepaard gaande mate van lichtoverlast van verkeer - bestaat.
4.5
De onder 4.3 en 4.4 genoemde verschillen zijn naar het oordeel van het Hof van dien aard dat deze niet verwaarloosbaar zijn. Derhalve is geen sprake van identieke objecten in de zin van het genoemde arrest zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen.
4.6
Het Hof zal de waarde van de onroerende zaak daarom niet verminderen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B.H. Röben, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 4 februari 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter is verhinderd de uitspraak te
ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. R.F.C. Spek,
(A. Vellema)
(R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 5 februari 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.