ECLI:NL:GHARL:2014:8183

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 oktober 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
21-002504-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek tegen raadsheren in strafzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 oktober 2014 een verzoek tot wraking toegewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die eerder door de rechtbank was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar wegens moord op zijn echtgenote. De verzoeker erkent de daad, maar stelt dat het moet worden gekwalificeerd als doodslag, wat zou leiden tot een kortere straf. De verdediging had verzocht om drie deskundigen te horen, maar dit verzoek werd door het hof afgewezen. De advocaat-generaal steunde het verzoek, maar het hof oordeelde dat het voldoende voorgelicht was. De verzoeker vreesde dat de raadsheren vooringenomen waren, vooral omdat de afwijzing van het verzoek om deskundigen te horen, volgens hem, de indruk wekte dat het hof al een oordeel had gevormd. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees van de verzoeker objectief gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden en de gang van zaken rondom de afwijzing van het verzoek. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, maar dat er uitzonderlijke omstandigheden kunnen zijn die deze onpartijdigheid in twijfel trekken. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking toegewezen, wat betekent dat de betrokken raadsheren niet langer in de zaak zullen zitting nemen.

Uitspraak

Wrakingskamer

Parketnummer: 21-002504-13
Wrakingsnummer: 200.154.331
Uitspraakdatum: 3 oktober 2014
Beslissinggewezen op het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door

[verzoeker]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in [PPC].
De procedure
Op 5 augustus 2013 is namens verzoeker om wraking verzocht van mr. R. de Groot. Dat verzoek is door de wrakingskamer op 27 augustus 2013 toegewezen. Op 4 juli 2014 is namens verzoeker om wraking verzocht van mr. M. Otte. Dat verzoek is door de wrakingskamer op 7 juli 2014, voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, afgewezen.
Ter terechtzitting van 7 juli 2014 is namens verzoeker om wraking verzocht van
mrs. M. Otte, B.J.J. Melssen en J.W. Rijkers. Deze raadsheren hebben niet in de wraking berust en hebben te kennen gegeven niet te willen worden gehoord.
De wrakingskamer heeft ter zitting van 19 september 2014 verzoeker en zijn raadsvrouw gehoord. De advocaat-generaal was op die zitting niet aanwezig.
Ontvankelijkheid
De wrakingskamer acht het verzoek tijdig gedaan en ook overigens ontvankelijk.
De gronden van het verzoek tot wraking
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek is - kort gezegd - het volgende aangevoerd.
Ter terechtzitting van 7 juli 2014 heeft het hof het verzoek van de verdediging om drie deskundigen te horen, afgewezen. De verdediging heeft betoogd dat die beslissing, mede gelet op de voorgeschiedenis, onbegrijpelijk is en betekent dat er geen sprake meer is van een eerlijk proces. De van belang geachte feiten en omstandigheden die vóór de terechtzitting zijn voorgevallen en die deels ook aan de twee eerdere wrakingsverzoeken ten grondslag zijn gelegd, houden het volgende in.
Verzoeker is door de rechtbank tot een gevangenisstraf van 15 jaar veroordeeld wegens moord op zijn echtgenote. Verzoeker erkent dat hij zijn echtgenote om het leven heeft gebracht, maar de verdediging stelt zich op het standpunt dat niet van moord maar van doodslag sprake is, hetgeen in hoger beroep tot de oplegging van een aanzienlijk kortere vrijheidsstraf zou moeten leiden. Voor de keuze van de kwalificatie zijn de resultaten van het forensisch medisch onderzoek van doorslaggevend belang. De rechtbank heeft haar beslissing mede gegrond op de rapportage van de deskundige dr. Kubat. Tijdens de behandeling in hoger beroep is op - dringend - verzoek van de verdediging door de deskundigen dr. Van de Goot en drs. Van Driessche een contra-expertise verricht. De uitkomst van die contra-expertise onderbouwt - volgens de verdediging - het standpunt van verzoeker.
Bij e-mailbericht van 6 juni 2014 heeft advocaat-generaal mr. Grimbergen aan het hof laten weten dat de deskundige Van de Goot een contra-expertise heeft verricht, waarvan de uitkomsten afwijken van eerder door deskundigen uitgebrachte rapportages. Voor de uitkomst van de strafzaak kan een en ander naar de inschatting van de advocaat-generaal van groot belang zijn. Verder heeft de advocaat-generaal in die e-mail aangegeven dat hij contact heeft gehad met de raadsvrouw en dat zij het beiden noodzakelijk achten dat de deskundigen ter terechtzitting worden gehoord.
Bij brief van 26 juni 2014 heeft de raadsvrouw nogmaals (formeel) verzocht om de drie deskundigen ter terechtzitting van 7 juli 2014 te horen. In die brief heeft zij ook aangegeven dat ze op de hoogte is gesteld dat het hof heeft geïnformeerd naar de beschikbaarheid van de deskundigen om op de terechtzitting van 7 juli 2014 gehoord te kunnen worden en dat de uitkomst daarvan is dat dit niet het geval is. Bij e-mailbericht van 1 juli 2014 is namens de voorzitter aan de raadsvrouw bericht dat het verzoek voorlopig is afgewezen en het hof in beginsel koerst op een inhoudelijke behandeling van de zaak. Tevens is gevraagd of de raadsvrouwe gebruik wilde maken van een avondmaaltijd.
Het op 4 juli 2014 ingekomen verzoek tot wraking van mr. Otte is afgewezen, kort gezegd omdat sprake was van een voorlopige beslissing op een verzoek, die niet vooruitloopt op een door het hof als meervoudige kamer te nemen beslissing op de onderzoekswensen van verzoeker.
Ter terechtzitting van 7 juli 2014 heeft de raadsvrouw haar verzoek tot het horen van de drie deskundigen herhaald. Advocaat-generaal mr. Gonzales heeft geconcludeerd tot toewijzing van dat verzoek, waarbij ze heeft aangegeven dat de rechtbank zwaar heeft geleund op het rapport en de verklaring van de deskundige Kubat. De advocaat-generaal heeft voorts aangegeven dat de beide deskundigenrapportages op een aantal cruciale punten met elkaar in strijd zijn en dat het voor de waarheidsvinding van groot belang is dat de deskundigen ter terechtzitting van het hof worden gehoord. De advocaat-generaal heeft de deskundigen niet voor de terechtzitting van 7 juli 2014 opgeroepen omdat zij verhinderd waren.
Vervolgens heeft het hof op die terechtzitting het verzoek tot het horen van de drie deskundigen afgewezen.
Daarop heeft de raadsvrouw de wraking verzocht van de drie genoemde raadsheren, omdat haar cliënt uit de afwijzing van het verzoek de vrees heeft bekomen dat het hof vooringenomen is ten aanzien van de te beantwoorden vragen als bedoeld in artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering. De reden van de wraking is gelegen in het feit dat de afwijzing van het verzoek om deskundigen te horen gebaseerd is op het oordeel dat het hof zich voldoende voorgelicht acht, terwijl sprake is van verschillende conclusies gebaseerd op dezelfde feiten.
Verzoeker heeft ter zitting van de wrakingskamer op 19 september 2014 gezegd dat hij vanaf het eerste moment het gevoel heeft dat het hof zijn oordeel al klaar heeft en dat hij geen eerlijk proces krijgt.
Het hof heeft hetzelfde verzoek van de verdediging vóór de terechtzitting van 7 juli 2014 (voorlopig) afgewezen, terwijl het - zonder de verdediging daarover te informeren - eerder wel aan de deskundigen had gevraagd of zij beschikbaar waren om op de terechtzitting van 7 juli 2014 te worden gehoord, hetgeen niet het geval bleek te zijn. Ook van belang is dat de advocaat-generaal het eens was met het verzoek om de deskundigen te horen. Ten slotte heeft de verdediging de omstandigheid genoemd dat het hof door gevoerde correspondentie en vanwege de plaatsing van de onderhavige strafzaak in het zogenaamde A12-project duidelijk heeft gemaakt dat het hof het een eenvoudige zaak vindt, hetgeen niet het geval is.
Namens verzoeker is geconcludeerd dat de bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat mrs. Otte, Melssen en Rijkers jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat zijn vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
De beoordeling van het verzoek tot wraking
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer stelt voorts voorop, dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen - de verzoeker onwelgevallige - (processuele) beslissingen van de zittingsrechter. Het behoort tot de normale taak van de zittingsrechter om, gaande de procedure, (tussen)beslissingen te nemen over (onder meer) het al dan niet horen van getuigen en deskundigen. Grond voor wraking bestaat alleen als uit de beslissing, waaronder begrepen de motivering, zwaarwegende aanwijzingen als hiervoor omschreven kunnen worden afgeleid.
De wrakingskamer overweegt met betrekking tot de aangevoerde wrakingsgronden als volgt.
De wrakingskamer stelt vast dat het hof een verzoek tot het horen van drie deskundigen heeft afgewezen, terwijl de verdediging en twee advocaten-generaal het horen van die deskundigen ter terechtzitting voor de waarheidsvinding van groot belang achtten. De wrakingskamer stelt ook vast dat hetgeen volgens de verdediging aan de terechtzitting van 7 juli 2014 is voorafgegaan, de zogenaamde voorgeschiedenis, door de verdediging correct is weergegeven. Het is echter een misvatting dat in het project A-12 uitsluitend eenvoudige zaken behandeld zouden worden.
Op grond van het bovenstaande is bij de verzoeker de vrees ontstaan dat de raadsheren om wier wraking is verzocht, de voortvarende afdoening van zijn zaak belangrijker vinden dan de mogelijk ontlastende resultaten van de contra-expertise en dat zij - om die reden - jegens hem een vooringenomenheid koesteren. De wrakingskamer is van oordeel dat de afwijzende beslissing van het hof - gelet op het standpunt van het openbaar ministerie en de op verschillende onderdelen moeilijk te begrijpen gang van zaken die aan de afwijzende beslissing is vooraf gegaan - een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat die bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Het wrakingsverzoek zal daarom worden toegewezen.
BESLISSING
Het hof (wrakingskamer):
Wijst het verzoek tot wraking van mrs. M. Otte, B.J.J. Melssen en J.W. Rijkers toe.
Aldus gewezen door
mr. R. van den Heuvel, voorzitter,
mrs. M. Barels en R.F.C. Spek, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.B. Kok, griffier,
en op 3 oktober 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.