ECLI:NL:GHARL:2014:8171

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
200.149.720-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder toestemming gegeven aan een andere man om de minderjarige te erkennen, maar de biologische vader, de man, verzocht om vervangende toestemming tot erkenning. De rechtbank Midden-Nederland had op 25 februari 2014 de erkenning door de andere man vernietigd en vervangende toestemming verleend aan de man. De moeder was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de man de verwekker van de minderjarige is en dat de erkenning door de andere man, [belanghebbende], nietig was omdat de moeder misbruik had gemaakt van haar bevoegdheid om toestemming te geven. Het hof overwoog dat de belangen van de minderjarige en de verwekker in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van de moeder. De moeder had aangevoerd dat de erkenning door de man schadelijk zou zijn voor haar relatie met de minderjarige, maar het hof oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd voor deze stelling.

De mondelinge behandeling vond plaats op 26 september 2014, waarbij de moeder, de man, hun advocaten en de bijzondere curator aanwezig waren. De bijzondere curator steunde de man in zijn verzoek. Het hof concludeerde dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming moest worden gebracht met de biologische werkelijkheid en dat het in het belang van de minderjarige was om te erkennen wie haar vader is. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het hoger beroep van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.149.720/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/335129/ FL RK 13-19)
beschikking van de familiekamer van 21 oktober 2014
inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A. Neslo, kantoorhoudend te Almere,
tegen
[de man],
thans verblijvende in de Penitentiaire inrichting [plaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. D.H. Sloof, kantoorhoudend te Lelystad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [plaats],
verder te noemen: [belanghebbende],
het Leger des Heils Jeugdzorg,kantoorhoudende te Lelystad,
hierna te noemen: LJ&R,
[de bijzondere curator] in zijn hoedanigheid van bijzondere curator,
kantoorhoudende te Lelystad,
hierna te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 25 februari 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 mei 2014, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor zover daarbij vervangende toestemming is verleend aan de man tot erkenning van de minderjarige [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedatum] (verder te noemen: [minderjarige])
2.2
Bij beschikking van 17 juni 2014 heeft dit hof [voormalig bijzondere curator] in haar hoedanigheid van bijzondere curator van de minderjarige [minderjarige] vervangen door [de bijzondere curator] voornoemd.
2.3
Het hof heeft de man en de overige belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen. De bijzondere curator heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt en heeft zich in het desbetreffende verweerschrift, ingekomen ter griffie op
25 augustus 2014, kort gezegd achter de bestreden beschikking geschaard.
2.4
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder:
- de brief met bijlagen van de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de
raad) van 24 juni 2014, ingekomen op 25 juni 2014;
- de brief met bijlagen van mr. Neslo van 1 juli 2014, ingekomen op 2 juli 2014;
- de brief van de raad van 19 september 2014;
- de brief van mr. Sloof van 24 september 2014 en bijbehorend journaalbericht met
bijlage (toevoeging), ingekomen op 26 september 2014.
2.5
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof gehouden te Zwolle op 26 september 2014, waarbij zijn verschenen de moeder en haar advocaat, de man en zijn advocaat, de heer [belanghebbende] en de bijzondere curator. De raad is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
[minderjarige] is geboren tijdens de relatie die de moeder en de man met elkaar hebben gehad. De man is de verwekker van [minderjarige].
3.2
De moeder woont sinds 2012 samen met de heer [belanghebbende]. De heer [belanghebbende] heeft [minderjarige] op 30 oktober 2012 met toestemming van de moeder erkend. Sindsdien draagt [minderjarige] zijn achternaam.
3.3
De man heeft op 21 december 2012 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank (toen nog rechtbank Zwolle-Lelystad) tot het verkrijgen van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige]. Op 8 april 2013 heeft de man een aanvullend verzoek ingediend, waarin hij verzoekt de erkenning van [minderjarige] door [belanghebbende] te vernietigen en de man vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van [minderjarige].
3.4
Bij beschikking van 21 maart 2013 heeft de rechtbank een bijzondere curator benoemd voor de minderjarige.
3.5
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat de vrouw misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid tot het geven van toestemming tot erkenning van [minderjarige] door [belanghebbende], zodat deze erkenning van rechtswege nietig is en vervolgens vervangende toestemming verleend aan de man tot erkenning van [minderjarige]. Hiertegen richt zich het hoger beroep van de moeder.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Aan de orde is het verzoek van de man om vernietiging van de erkenning van [belanghebbende] en de verlening van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige].
4.2
In geval de toestemming van de moeder tot erkenning ontbreekt, kan op grond van artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op verzoek van de man die het kind wil erkennen, door toestemming van de rechtbank worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden, en de man de verwekker is van het kind.
4.3
Hierbij dient een afweging te worden gemaakt van de belangen van betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. Van schade aan de belangen van het kind in de zin van artikel 1:204 lid 3 BW is slechts sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het kind wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
4.4
In geval het kind inmiddels met toestemming van de moeder is erkend door een ander dan de verwekker, zoals in het onderhavige geval, behoeft die erkenning aan het verlenen van de vervangende toestemming aan de verwekker niet in de weg te staan. Dit doet zich met name voor indien de moeder op de hoogte is van de wens van de verwekker om over te gaan tot erkenning van de minderjarige en de moeder haar toestemming tot erkenning aan de ander heeft verleend teneinde te voorkomen dat tussen de verwekker en het kind een familierechtelijke betrekking ontstaat. In zo'n geval kan de erkenning van de minderjarige door die ander dan de verwekker niet als rechtsgeldig worden beschouwd nu sprake is van misbruik van bevoegdheid, bedoeld in artikel 3:13 BW.
4.5
Het hof volgt de moeder niet in haar betoog dat geen sprake is van misbruik van bevoegdheid in de zin als hiervóór in rechtsoverweging 4.4 bedoeld en dat zij niet bekend was met de wens van de man om [minderjarige] te erkennen ten tijde dat zij haar toestemming aan [belanghebbende] gaf tot erkenning van [minderjarige]. Als gesteld en niet betwist staat in dit verband vast dat de advocaat van de man op of omstreeks 11 september 2012, kort vóór de erkenning van [minderjarige] door [belanghebbende], de moeder schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van de wens van de man om [minderjarige] te erkennen en dat de moeder kort daarna toestemming heeft verleend aan [belanghebbende] om [minderjarige] te erkennen. De moeder heeft weliswaar gesteld dat de man nadien, in de periode tussen 11 september 2012 en 30 oktober 2012, met de erkenning van [minderjarige] door [belanghebbende] heeft ingestemd maar de man heeft dat betwist en de moeder heeft de desbetreffende stelling niet nader onderbouwd. In dit verband heeft de bijzondere curator er in zijn schrijven van 22 augustus 2014 op gewezen dat de moeder geen print heeft overgelegd van het desbetreffende Whatsapp-bericht(en), waaruit de instemming van de man volgens de moeder zou blijken. Namens de moeder is ter zitting van het hof in dit verband opgemerkt dat de desbetreffende Whatsapp berichten niet zijn overgelegd omdat het woord 'erkenning' er bij nalezing niet in bleek voor te komen. Het hof stelt vast dat ook overigens een nadere onderbouwing ontbreekt van de stelling van de moeder dat de man heeft ingestemd met de erkenning van [minderjarige] door de heer [belanghebbende]. De eerste grief van de moeder tegen de bestreden beschikking faalt daarom.
4.6
In haar tweede en laatste grief betoogt de moeder dat door de erkenning van [minderjarige] door de man, de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] en de belangen van [minderjarige] worden geschaad. Ook deze grief is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd en kan althans niet tot de conclusie leiden dat de vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] aan de man moet worden onthouden. Het hof overweegt daartoe in aanvulling op de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking het volgende.
4.7
De moeder heeft weliswaar gesteld dat de man zich gewelddadig en/of bedreigend jegens haar heeft gedragen maar de man heeft zulks betwist en het hof beschikt niet over stukken waaruit een en ander voldoende overtuigend blijkt. De bijzondere curator heeft in zijn schrijven van 22 augustus 2014 toegelicht dat de moeder hem desgevraagd een kopie heeft doen toekomen van een aangifte bij de politie jegens de man van 16 februari 2011, betreffende mishandeling en vrijheidsberoving gepleegd op 7 februari 2011. Het is volgens de bijzondere curator echter niet bekend of de man daarvoor is vervolgd en/of veroordeeld. De man heeft voorts de aantijgingen van de moeder jegens hem grotendeels betwist en onder meer opgemerkt dat de moeder valse aangiften jegens hem heeft gedaan. Het hof overweegt dat bij gebrek aan voldoende objectief verifieerbare gegevens in deze procedure niet als vaststaand kan worden aangenomen dat de man zich zodanig jegens de moeder heeft gedragen of zal gaan gedragen dat in verband daarmee moet worden aangenomen dat door de erkenning de relatie tussen de moeder en [minderjarige] zal worden verstoord. Het hof is daarom met de bijzondere curator van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat vast komt te staan wie haar vader is en dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid.
4.8
Naar het oordeel van het hof heeft de moeder voorts niet aannemelijk gemaakt dat een reëel risico bestaat dat [minderjarige] ten gevolge van de erkenning door de vader zal worden belemmerd in haar sociaal-emotionele ontwikkeling en dat de erkenning door de man het evenwicht in haar gezin zal verstoren. Ook indien de moeder wordt gevolgd in haar stelling dat de man tijdens en kort na beëindiging van hun relatie gewelddadig jegens haar is geweest, geldt dat niet is gebleken dat dit weerslag heeft (gehad) op haar relatie met [minderjarige] of dat [minderjarige] daar nu onder lijdt. Evenmin heeft de moeder onderbouwd dat zij ten gevolge van de erkenning door de man in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is [minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig heeft. Dat de moeder emotionele bezwaren heeft tegen erkenning van [minderjarige] door de man, vormt op zichzelf geen reden om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Het belang bij het tot stand brengen van een familierechtelijke betrekking tussen [minderjarige] en haar biologische vader prevaleert.
4.9
Hiermee is niets gezegd over de invulling van de omgang of de voorziening in het ouderlijk gezag. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen in de bestreden beschikking vallen die zaken buiten het bestek van deze procedure.
De slotsom
4.1
Aangezien ook overigens niets is aangevoerd dat tot een andere beslissing kan leiden betekent het voorgaande dat het hoger beroep van de moeder faalt en de bestreden beschikking, voor zover aan dit hoger beroep onderworpen, zal worden bekrachtigd.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 25 februari 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E.F. Hillen, mr. A.H. Garos en mr. N.C. van Oostrom en is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2014 in bijzijn van de griffier.