In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder toestemming gegeven aan een andere man om de minderjarige te erkennen, maar de biologische vader, de man, verzocht om vervangende toestemming tot erkenning. De rechtbank Midden-Nederland had op 25 februari 2014 de erkenning door de andere man vernietigd en vervangende toestemming verleend aan de man. De moeder was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat de man de verwekker van de minderjarige is en dat de erkenning door de andere man, [belanghebbende], nietig was omdat de moeder misbruik had gemaakt van haar bevoegdheid om toestemming te geven. Het hof overwoog dat de belangen van de minderjarige en de verwekker in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van de moeder. De moeder had aangevoerd dat de erkenning door de man schadelijk zou zijn voor haar relatie met de minderjarige, maar het hof oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd voor deze stelling.
De mondelinge behandeling vond plaats op 26 september 2014, waarbij de moeder, de man, hun advocaten en de bijzondere curator aanwezig waren. De bijzondere curator steunde de man in zijn verzoek. Het hof concludeerde dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming moest worden gebracht met de biologische werkelijkheid en dat het in het belang van de minderjarige was om te erkennen wie haar vader is. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het hoger beroep van de moeder af.