ECLI:NL:GHARL:2014:8157

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
22 oktober 2014
Zaaknummer
21-002033-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing van de Hoge Raad inzake witwassen en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2014 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad. De zaak betreft een verdachte die eerder door de rechtbank Leeuwarden was vrijgesproken van meerdere tenlastegelegde feiten, maar wel was veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. De Hoge Raad vernietigde het eerdere arrest van het hof, specifiek met betrekking tot het gewoontewitwassen, en verwees de zaak terug naar het hof voor herbehandeling.

Tijdens de zitting op 8 oktober 2014 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bewijsvoering voor het gewoontewitwassen wilde en een gevangenisstraf van 18 maanden eiste. De verdachte had echter verklaard dat hij enkel valse facturen had ingediend bij de Rabobank om gelden uit een bouwdepot vrij te krijgen, zonder verdere handelingen te verrichten die de criminele herkomst van de gelden verhulden. Het hof oordeelde dat, hoewel het ten laste gelegde feit bewezen kon worden verklaard, het niet als witwassen gekwalificeerd kon worden, omdat de verdachte niet had gehandeld met de intentie om de herkomst van de gelden te verbergen.

Het hof sprak de verdachte vrij van het witwassen, maar legde wel een gevangenisstraf van zes maanden op voor het medeplegen van valsheid in geschrift, met een voorwaardelijke straf en een taakstraf. De teruggave van in beslag genomen bankbiljetten werd ook gelast. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder zijn gezondheid en het tijdsverloop sinds de feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002033-14
Uitspraak d.d.: 22 oktober 2014
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 13 juli 2010 met parketnummer 17-880553-09 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].

Procesgang en omvang van het hoger beroep

De rechtbank Leeuwarden heeft verdachte bij vonnis van 13 juli 2010, parketnummer
17-880553-09, vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en veroordeeld voor het onder 4 ten laste gelegde medeplegen van valsheid in geschrift meermalen gepleegd en het onder 5 ten laste gelegde gewoontewitwassen tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Verdachte heeft tegen voornoemd vonnis - beperkt tot de veroordeling terzake van de feiten 4 en 5 - hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof Leeuwarden heeft, met vernietiging van het vonnis van de rechtbank, het onder 4 en 5 ten laste gelegde bij arrest van 14 juli 2012 bewezen verklaard en verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Voorts heeft het hof de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geld gelast.
Namens verdachte is op 21 juni 2012 beroep in cassatie ingesteld tegen voornoemd arrest.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 7 januari 2014, nr. S 12/03175, het arrest van het hof vernietigd, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen terzake van het onder 5 ten laste gelegde gewoontewitwassen en de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de zaak daartoe teruggewezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan en het beroep voor het overige verworpen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 oktober 2014 en, overeenkomstig artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde en veroordeling van verdachte voor het onder 4 en 5 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de teruggave aan verdachte zal bevelen van de onder hem in beslag genomen bankbiljetten. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. W. de Vries, naar voren is gebracht.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover voor dit hoger beroep van belang – ten laste gelegd dat:
5.
hij in of omstreeks de periode van 22 mei 2007 tot en met 2 december 2009 te [plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) meermalen een voorwerp, te weten telkens een hoeveelheid geld van in totaal ongeveer € 401.434,- verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld van in totaal ongeveer € 401.434,- gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

Overwegingen omtrent het bewijs voor het onder 5 ten laste gelegde

Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij verschillende keren ten behoeve van de bouwlocatie [locatie] bedragen heeft klaargezet om deze door de Rabobank, nadat deze de gelden van het bouwdepot daarvoor had vrijgegeven, te doen overmaken op de bankrekening van het bedrijf van [naam]. De Rabobank heeft deze gelden vrijgegeven op basis van de door verdachte aan de Rabobank geleverde facturen. Uit de bewezenverklaring van feit 4 volgt dat het hier om valse facturen gaat.
Naar het oordeel van het hof is aldus sprake van het overdragen van geld waarvan verdachte wist dat het van misdrijf afkomstig was. Verdachte heeft de Rabobank opdracht gegeven de gelden uit het bouwdepot te voldoen en over te maken naar de bankrekening van het bedrijf van [naam].
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte in strafrechtelijk relevante zin betrokken is geweest bij meer of andere gedragingen met betrekking tot van valsheid in geschrift afkomstige geldbedragen. In het bijzonder betreft dit de overmakingen vanuit [bedrijf] nu niet blijkt dat verdachte juridisch verantwoordelijk was voor die overmakingen en hij zelf heeft verklaard dat hij geen betrokkenheid bij die overmakingen heeft gehad en enig ander bewijs ontbreekt.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
5.
hij in of omstreeks de periode van 22 mei 2007 tot en met 2 december 2009 te [plaats] van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, meermalen een voorwerp, te weten telkens een hoeveelheid geld, overgedragen , terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Met betrekking tot de strafbaarheid van het hiervoor bewezen verklaarde feit overweegt het hof het navolgende.
Verdachte heeft de Rabobank opdracht gegeven de gelden uit het bouwdepot te voldoen en over te maken naar de bankrekening van het bedrijf van [naam]. De gelden zijn - nadat verdachte de valse facturen daartoe vervolgens aan de Rabobank had aangeboden - uit het bouwdepot voldaan, zonder dat verdachte nog enige (andere) handeling - in het bijzonder gericht op het verhullen of verbergen van de criminele herkomst van de gelden - heeft verricht. Het witwassen is daarmee zo nauw verbonden met de door verdachte gepleegde valsheid in geschrift, dat moet worden vastgesteld dat het overdragen van de van misdrijf (valsheid in geschrift) afkomstige voorwerpen plaatsvindt onder zodanige omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden krijgt, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen.
Het bewezen verklaarde kan hierom niet als witwassen worden gekwalificeerd en levert geen strafbaar feit op. De verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Oplegging van de straf voor het bij arrest van het gerechtshof Leeuwarden van

14 juni 2012, onder parketnummer 24-001784-10, onder 4 bewezen verklaarde

Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte, waaronder het de verdachte betreffende uittreksel uit zijn strafblad d.d. 24 september 2014.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift. Verdachte heeft, met zijn medeverdachte, verschillende keren facturen vervalst waardoor de Rabobank is overgegaan tot het vrijgeven van gelden uit bouwdepots. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer bestaat en moet kunnen bestaan in de juistheid van facturen.
Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, acht het hof echter niet geboden. Het hof betrekt hierbij dat de advocaat-generaal bij zijn vordering uit is gegaan van een strafoplegging voor feit 5 en dat bovendien niet kan worden vastgesteld dat verdachte voordeel heeft genoten van het feit.
Het hof heeft daarbij tevens gelet op het inmiddels ontstane tijdsverloop alsmede op de gezondheidstoestand van verdachte. Aan verdachte zal een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd van na te melden duur, alsmede een taakstraf van de maximale wettelijk toegestane duur. Op laatstgenoemde straf zal de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering worden gebracht volgens de daarbij gebruikelijke maatstaf. De voorwaardelijke gevangenisstraf strekt er mede toe om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst nieuwe strafbare feiten te plegen.

Teruggave

Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van de onder hem in beslag genomen na te noemen bankbiljetten, nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet, te weten: 5 bankbiljetten van 5 euro, 6 bankbiljetten van 10 euro, 5 bankbiljetten van 20 euro en 70 bankbiljetten van 50 euro.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven onder 5 is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het
onder 5bewezen verklaarde niet strafbaar en
ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.

Veroordeelt verdachte voor het onder 4 bewezen verklaarde tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.

Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tevens tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderd-veertig) uren,indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde
taakstrafin mindering zal worden gebracht volgens de maatstaf van
twee uurper in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte dag.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van de onder hem in beslag genomen na te noemen bankbiljetten, te weten: 5 bankbiljetten van 5 euro, 6 bankbiljetten van 10 euro, 5 bankbiljetten van 20 euro en 70 bankbiljetten van 50 euro.
Aldus gewezen door
mr. K. Lahuis, voorzitter,
mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 22 oktober 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.