In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de voornamen van twee minderjarige kinderen. De moeder, wettelijk vertegenwoordiger van de kinderen, had verzocht om de voornamen [A.] en [C.] te wijzigen in [A.] [B.] en [C.] [D.]. De rechtbank Gelderland had eerder dit verzoek afgewezen, waarop de moeder in hoger beroep ging. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de relevante feiten in overweging genomen, waaronder de achtergrond van de ouders en de ervaringen van de kinderen met hun huidige voornamen. De moeder stelde dat de kinderen al jarenlang met de nieuwe namen werden aangesproken en dat de huidige voornamen hen angst en hinder bezorgden, vooral in sociale situaties waar zij moesten uitleggen waarom hun roepnamen verschilden van hun officiële namen. De vader voerde verweer en betoogde dat er geen zwaarwichtig belang was voor de wijziging van de voornamen. Het hof oordeelde dat er wel degelijk een zwaarwichtig belang aanwezig was, gezien de lange periode waarin de kinderen met de nieuwe namen werden aangesproken en de hinder die zij ondervonden van de discrepantie tussen hun roepnamen en officiële namen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de wijziging van de voornamen toegewezen, met de toevoeging van de nieuwe voornamen als tweede voornaam. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de relatie tussen de partijen en de impact van de procedure op de kinderen.