ECLI:NL:GHARL:2014:7954

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 oktober 2014
Publicatiedatum
16 oktober 2014
Zaaknummer
200.142.051
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partner- en kinderalimentatie conform nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen

In deze zaak gaat het om de wijziging van partner- en kinderalimentatie na een echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om aanpassing van de alimentatiebetalingen op basis van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en in de kosten van levensonderhoud van de vrouw moest betalen. De man stelt dat zijn inkomen met meer dan 50% is gedaald en dat hij niet langer in staat is om de eerder vastgestelde alimentatie te betalen. De vrouw betwist dit en stelt dat de man ook inkomen uit het buitenland heeft en dat hij zelf verantwoordelijk is voor de waardevermindering van de woning die hij bezit.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelt dat de man voldoende heeft aangetoond dat zijn financiële situatie is verslechterd en dat hij niet langer aan het niet-wijzigingsbeding in het echtscheidingsconvenant kan worden gehouden. De alimentatie voor de vrouw wordt vastgesteld op nihil, terwijl de bijdrage voor de kinderen wordt aangepast aan de nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen. De man moet per kind een lagere bijdrage betalen, rekening houdend met zijn huidige draagkracht. De beslissing van de rechtbank wordt vernietigd en de alimentatie wordt herzien, met inachtneming van de gewijzigde omstandigheden en de nieuwe richtlijnen.

De uitspraak is gedaan door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 oktober 2014, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.142.051
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 342152 en 342153)
beschikking van de familiekamer van 16 oktober 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E.Z. Anink te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. Grevink te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 november 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 19 februari 2014;
- het verweerschrift, ingekomen op 15 april 2014;
- een journaalbericht van mr. Anink van 31 juli 2014 met bijlagen, ingekomen op
1 augustus 2014;
- een journaalbericht van mr. Grevink van 1 augustus 2014 met bijlagen, ingekomen op
4 augustus 2014;
- een journaalbericht van mr. Anink van 15 september 2014, ingekomen op dezelfde datum.
2.2
De minderjarige [kind 1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandelingen hebben op 14 augustus 2014 en 22 september 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 1997,
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 1998,
- [kind 3], geboren op [geboortedatum] 1999,
- [kind 4], geboren op [geboortedatum] 2001, en
- [kind 5], geboren op [geboortedatum] 2003.
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw. Sinds augustus 2014 verblijft [kind 3] bij de man.
3.2
In 2006 hebben partijen een perceel grond met een woning aan de [adres 1]in [plaats 1] gekocht voor € 1.400.000,-. Gezien de benodigde verbouwingswerkzaamheden is er een hypothecaire lening afgesloten van € 2.000.000,-.
3.3
Bij echtscheidingsconvenant van 26 november 2009 zijn partijen overeengekomen dat de man met ingang van 1 januari 2010 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal betalen van € 600,- per kind per maand. Daarnaast is overeengekomen dat de man met ingang van de eerste van de maand, volgende op de ondertekening van het convenant, zal bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met € 7.350,- per maand.
3.4
In artikel 4.1 van het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant is ten aanzien van de partneralimentatie opgenomen:
“ Het in de artikelen 2 en 3 bepaalde kan tot 1 januari 2015 niet bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens in geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de partij die de wijziging verzoekt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in artikel 1:159 lid 3 BW is bepaald, waaronder begrepen:
  • Bijvoorbeeld: het geval dat de man kan aantonen dat zijn inkomsten in met tenminste 50% ten opzichte van zijn huidige inkomen van € 225.000,- bruto zijn verminderd door omstandigheden die hem niet kunnen worden aangerekend.
  • In geval van faillissement van [A] Holding BV.”
3.5
Bij echtscheidingsbeschikking van 23 december 2009 heeft de rechtbank Utrecht de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand € 7.350,- per maand zal betalen tot levensonderhoud, alsmede bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2010 aan de vrouw € 600,- per kind per maand zal betalen in de kosten van verzorging en opvoeding.
3.6
Het huwelijk van partijen is op 5 januari 2010 ontbonden door echtscheiding.
3.7
De man, geboren op [geboortedatum] 1965, woont samen met [B] (verder te noemen: [B]), die geen ander inkomen heeft dan de algemene heffingskorting.
De man is DGA van [C] BV. Deze vennootschap heeft een 30% belang in [A] Holding BV. Laatstgenoemde vennootschap houdt 100% van de aandelen in [A] BV. De man is in loondienst bij [A] BV. Zijn salaris bedraagt sinds
1 januari 2013 € 97.200,- bruto per jaar (inclusief vakantiegeld).
3.8
De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1970, vormt (thans) met vier van de vijf kinderen van partijen een gezin. Vanaf 12 april 2013 is de vrouw werkzaam geweest in een modezaak en vervolgens vanaf oktober 2013 als secretaresse. Het belastbaar inkomen van de vrouw in 2013 bedroeg € 4.729,58 + € 1.406 = € 6.135,58.
In de periode van 24 maart 2014 tot 23 september 2014 had zij als facilitair medewerkster een inkomen van € 1.050,- bruto per maand. Vanaf 24 september 2014 ontvangt de vrouw een Ziektewetuitkering.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen en in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de man om de hoogte van de onderhoudsbijdragen te wijzigen afgewezen.
4.2
De man is met negen grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 20 november 2013. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Daarnaast heeft de man zijn verzoeken aangevuld.
De man verzoekt:
Partneralimentatie
de beschikking van de rechtbank Utrecht van 23 december 2009, alsmede artikel 2.1 van het door partijen op 26 november 2009 ondertekende echtscheidingsconvenant te wijzigen in die zin dat met ingang van 30 november 2012 de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op nihil wordt gesteld, dan wel op een dusdanig (lager) bedrag en met ingang van een dusdanige datum als het hof juist acht;
onder gehoudenheid van de vrouw om de sinds 30 november 2012 teveel door haar ontvangen partneralimentatie aan de man terug te betalen binnen twee weken na betekening van de door het hof te wijzen beschikking, dan wel onder gehoudenheid van de vrouw om het teveel door haar ontvangen bedrag terug te betalen vanaf een dusdanige datum als het hof juist acht, binnen twee weken na betekening van de door het hof te wijzen beschikking;
voorwaardelijk, voor het geval de bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw niet op nihil wordt gesteld conform het sub 1 verzochte, de beschikking van de rechtbank Utrecht van 23 december 2009, alsmede artikel 2.1 van het door partijen op 26 november 2009 ondertekende echtscheidingsconvenant te wijzigen in die zin dat de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw wordt teruggebracht op de volgende wijze:
* per januari 2014: € 1.743 per maand;
* per 1 januari 2015 € 1.162,- per maand;
* per 1 januari 2016: € 581,- per maand;
* per 1 januari 2017: beëindiging, althans nihilstelling;
althans een door het hof in goede orde vast te stellen in tijd gelimiteerde afbouwregeling, een en ander zonder de mogelijkheid tot verlenging, althans dat de alimentatie per 1 januari 2017, dan wel een in goede orde te bepalen datum, wordt beëindigd dan wel op nihil gesteld.
4. voorwaardelijk, voor het geval de man gehouden zal zijn tot het betalen van enige bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en zij haar verplichting conform 6.1 van het echtscheidingsconvenant niet zal nakomen en de bank de man ten gevolge hiervan zal aanspreken, voor recht te verklaren dat hij gerechtigd zal zijn om door hem gedane betalingen uit hoofde van de hypothecaire lening met nummer [.......] rustende op de onroerende zaak gelegen aan het [adres 2] te ([postcode]) [plaats 2] waarvoor de vrouw draagplichtig is, te verrekenen met de partneralimentatie die hij verschuldigd zal zijn aan de vrouw;
Kinderalimentatie
5. de beschikking van de rechtbank Utrecht van 23 december 2009, alsmede artikel 8.1 van het op 26 november 2009 door partijen ondertekende ouderschapsplan te wijzigen in die zin dat met ingang van 30 november 2012 de bijdrage van de man in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen op nihil wordt gesteld, dan wel op een dusdanig (lager) bedrag en met ingang van een dusdanige datum als het hof juist acht, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:159 Burgerlijk Wetboek (verder BW) is met betrekking tot alimentatieovereenkomsten het volgende bepaald:
‘1. Bij de overeenkomst kan worden bedongen dat zij niet bij rechterlijke uitspraak zal kunnen worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden. Een zodanig beding kan slechts schriftelijk worden gemaakt.
2. Het beding vervalt, indien de overeenkomst is aangegaan vóór de indiening van het verzoek tot echtscheiding, tenzij dit binnen drie maanden na de overeenkomst is ingediend. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing bij een gemeenschappelijk verzoek.
3. Ondanks een zodanig beding kan op verzoek van een der partijen de overeenkomst door de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere beschikking worden gewijzigd op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden.’
5.2
De man stelt in de grieven 1 tot en met 6 dat sprake is van een zodanige situatie dat hij op grond van artikel 1:159 lid 3 BW niet langer gehouden kan worden aan het tussen partijen gesloten convenant. De man voert hiertoe aan dat zijn inkomen in de afgelopen jaren met meer dan 50% is gedaald. Zijn salaris bedroeg ten tijde van het sluiten van het convenant € 223.923,- bruto per jaar. Vanwege noodzakelijke salarisverlagingen bedraagt zijn inkomen met ingang van 1 januari 2013 € 97.200,- bruto per jaar. Daarnaast voert de man aan dat het voor partijen in november 2009 niet voorzienbaar was dat de woning te [plaats 1] slecht verkoopbaar zou zijn en in waarde zou dalen. De woning in [plaats 1] is nog niet verkocht en verkeert in slechte staat. Er zal bij verkoop mogelijk een restschuld overblijven van ongeveer € 900.000,-. Volgens de man is het noodzakelijk om deze schuld in 15 jaar af te lossen met € 5.000,- per maand. De man stelt dat hij gelet op deze omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden. Derhalve dient het niet-wijzigingsbeding in het convenant doorbroken te worden en zijn bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (na indexering per
1 januari 2014: € 7.709,03) gewijzigd te worden.
5.3
De vrouw stelt dat niet is gebleken van de noodzaak om het salaris van de man te verlagen. Daarnaast heeft de man volgens de vrouw ook nog inkomen in het buitenland. Zij betwist daarom de hoogte van het door de man gestelde inkomen en dat dit inkomen in de afgelopen jaren met meer dan 50% is gedaald. Ten aanzien van de woning te [plaats 1] voert de vrouw aan dat de man zelf die woning had kunnen betrekken om de waardevermindering te voorkomen. Van een daadwerkelijke aflossingsverplichting voor de hypotheekschuld is niet gebleken. Gelet op deze omstandigheden dient volgens de vrouw het niet-wijzigingsbeding gehandhaafd te blijven en daarmee ook de bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud.
5.4
Het hof is van oordeel dat uit de door de man overgelegde stukken en toelichting daar-op tijdens de mondelinge behandelingen voldoende is gebleken dat de situatie van de man sinds het sluiten van het convenant dusdanig is veranderd dat hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden. Het hof maakt uit de overgelegde jaarstukken van [A] BV, de stukken van de accountant en de op 25 juni 2013 gesloten vaststellingsovereenkomst op dat het noodzakelijk was voor de continuïteit van de onderneming om de salarissen van de compagnons te verlagen. Dat het inkomen van de man in 2013 is verlaagd naar € 97.200,- blijkt uit de overgelegde verklaring van zijn accountant. Dat de man daarnaast over meer inkomsten beschikt zoals de vrouw stelt, acht het hof, bij betwisting door de man, onvoldoende onderbouwd. Daarmee staat vast dat is voldaan aan de in het convenant met zoveel woorden benoemde omstandigheid dat de inkomsten van de man met meer dan 50 % zijn verminderd.
5.5
De man stelt in de grieven 7 tot en met 9 dat ook de kinderalimentatie gewijzigd dient te worden, hetgeen de vrouw betwist. Ten aanzien van de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen is aan de orde of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW, nu het niet-wijzigingsbeding in het convenant is beperkt tot de partneralimentatie. Omdat, zoals hierover overwogen, is gebleken dat de man over aanzienlijk minder inkomen beschikt dan ten tijde van het sluiten van het convenant het geval was, is er naar het oordeel van het hof in dit geval sprake van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.
5.6
De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen. De vrouw betwist dat.
5.7
Omdat het verzoek van de man nihilstelling van zijn bijdrage in zowel de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen als in de kosten van levensonderhoud van de vrouw betreft, berekent het hof, conform de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen, eerst de voor kinderalimentatie beschikbare draagkracht van de man en vervolgens de voor partneralimentatie resterende draagkracht. Aldus wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 1:400 lid 1 BW, dat voorrang toekent aan kinderalimentatieverplichtingen boven alle andere onderhoudsverplichtingen.
5.8
Op 1 april 2013 is de nieuwe richtlijn voor de berekening van kinderalimentatie van de Expertgroep Alimentatienormen in werking getreden. De aanbevelingen die dientengevolge gelden, zullen worden toegepast bij wijzigingen in de behoefte die zich na 1 januari 2013 hebben voorgedaan en bij wijzigingen in de draagkracht die zich na 1 april 2013 hebben voorgedaan dan wel bij bijdragen die nadien voor het eerst worden vastgesteld. Gezien het feit dat vaststelling van de alimentatie wordt verzocht met ingang van 11 april 2013, zal het hof de behoefte volgens de nieuwe richtlijnen vaststellen en tevens de draagkracht volgens de nieuwe richtlijnen beoordelen.
5.9
Overeenkomstig voormelde nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen beschouwt het hof bij de vaststelling van de behoefte van de kinderen met ingang van 1 januari 2013 het kindgebonden budget als een bijdrage in de behoefte van de kinderen.
Partijen zijn in het convenant overeengekomen dat de behoefte van de kinderen € 600,- per kind per maand bedraagt. Geïndexeerd naar 2013 is die bijdrage € 623,69 en naar 2014
€ 629,31.
Met ingang van 1 januari 2013 dient op die behoefte het bedrag aan kindgebonden budget waarop de vrouw vanaf 1 januari 2013 recht had in mindering te worden gebracht. Gelet op de bijdrage die de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw betaalde, had de vrouw geen recht op een bedrag aan kindgebonden budget en zij kan -hoewel uit het hierna volgende zal blijken dat de man vanaf 11 april 2013 geen ruimte meer had om partneralimentatie te betalen - daarop ook niet meer met terugwerkende kracht aanspraak maken voor het jaar 2013, nu de onderhavige beschikking van na het einde van het derde kwartaal dateert.
5.1
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man zijn netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt nemen. Dit inkomen wordt vastgesteld door de som te nemen van het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn. Anders dan de man gaat het hof er daarbij van uit dat de man geen positief saldo aan bezittingen en schulden in box 3 heeft; blijkens zijn eigen stellingen is het negatief saldo van de waarde van woning en perceel te [plaats 1] enerzijds en de daarop rustende hypotheekschuld anderzijds reeds € 900.000,-.
De draagkracht zal worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 850,-)], nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.500,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man op het besteedbaar inkomen 30% in mindering zal worden gebracht in verband met forfaitaire woonlasten, dat rekening zal worden gehouden met een bedrag van € 850,- (in 2013) en € 860,- (in 2014) aan overige lasten en dat zal worden uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70.
5.11
De man voert onder punt 72 van zijn beroepschrift aan dat conform paragraaf 7.2 van het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen dat de hypotheekrente en de premie voor de compagnonsverzekering meegenomen dienen te worden in zijn draagkrachtloos inkomen.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt. De door de man opgevoerde rentelasten betreffen niet de voormalige echtelijke woning aan het [adres 2] te [plaats 2] waar de vrouw thans nog woont. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in paragraaf 7.2.2. van het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen.
Ten aanzien van de kosten van de compagnonsverzekering heeft de man tegenover de betwisting door de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze ‘onvermijdbaar’ zijn in de zin van paragraaf 7.2.1. van het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen en daarom zouden moeten prevaleren boven de aanspraken van of namens de kinderen in hun kosten van verzorging en opvoeding.
De man zal deze lasten dienen te bestrijden uit het vrij te laten deel van zijn inkomen en het voor hem in aanmerking genomen ruimere bedrag voor woonkosten dan deze kosten daadwerkelijk zijn.
5.12
Gelet op het vorenstaande heeft de man een netto besteedbaar maandinkomen van € 4.649,- in 2013 en € 4.597,- in 2014. Zijn draagkracht is gelet op vorenstaande formule in 2013 € 1.683,01 en in 2014 € 1.651,02.
5.13
Gelet op het inkomen van de vrouw in 2013 en 2014 heeft zij een netto besteedbaar inkomen lager dan € 1.250,- per maand. Het hof overweegt in aansluiting op de aanbeveling van het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (versie april 2013), dat de vrouw geacht wordt een minimale draagkracht te hebben van € 50,- om in de behoefte van de kinderen te voorzien. De vrouw heeft zulks ook gesteld onder punt 49 van haar verweerschrift, hetgeen door de man niet is betwist.
5.14
Nu de gezamenlijke draagkracht van de ouders lager is dan de behoefte van de kinderen, dient de bijdrage van de man vastgesteld te worden in overeenstemming met zijn draagkracht en vervalt de aanspraak van de man op de door de vrouw gestelde en door de man niet betwiste zorgkorting van 15%.
5.15
Nu de draagkracht van de man onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien en een bijdrage van € 406,- (€ 337,- vermeerderd met € 69,- fiscaal voordeel) per kind per maand kan worden geacht in overeenstemming met de draagkracht van de man te zijn, zal het hof de bijdrage op dat bedrag vaststellen. Vanaf augustus 2014 woont [kind 3] bij de man. Derhalve is hij vanaf die datum geen bijdrage aan de vrouw verschuldigd voor de kosten van verzorging en opvoeding voor [kind 3]. Gelet op het inkomen van de vrouw in 2014 gaat het hof ervan uit dat de vrouw in 2014 aanspraak kan maken op kindgebonden budget. Gelet daarop dient de man vanaf 1 augustus 2014 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor [kind 1], [kind 2], [kind 4] en [kind 5] te betalen van € 362,- per kind per maand.
5.16
Vanaf 1 januari 2015 leveren de door de man te betalen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de niet bij hem wonende kinderen niet langer fiscaal voordeel op, zodat de bijdragen met ingang van 1 januari 2015 lager zullen zijn. Het hof gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg een aan die nieuwe fiscale situatie aangepaste bijdrage kunnen afspreken.
5.17
De man stelt voorts dat op grond van de aanvaardbaarheidstoets (paragraaf 7.3 van het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen) rekening gehouden moet worden met de hypotheekrente en de compagnonsverzekering. De vrouw betwist dit. Beoordeeld moet worden of de op basis van het rekenmodel vastgestelde bijdrage in dit specifieke geval niet aanvaardbaar is, alle omstandigheden in aanmerking genomen.
5.18
Tot de omstandigheden die van belang zijn, worden gerekend: de financiële situatie (inkomen en vermogen) van de onderhoudsplichtige, de noodzaak van de lasten, de mogelijkheid zich van de lasten te bevrijden, de verhouding tussen de onderhoudsplichtigen en de zorgregeling. Daarnaast moet de onderhoudsplichtige stellen dat de op basis van de tabel vastgestelde draagkracht - vanwege deze lasten - voor hem tot een onaanvaardbaar resultaat leidt. Van een onaanvaardbare situatie is sprake indien de onderhoudsplichtige bij de vast te stellen bijdrage niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien, of van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90 % van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt.
5.19
Het hof stelt voorop dat alleen in uitzonderingsgevallen zoals hiervoor beschreven kan worden afgeweken van de forfaitaire benadering. Het forfaitaire stelsel is mede bedoeld om alimentatieplichtige ouders de vrijheid te geven om hun vrij besteedbare ruimte aan te wenden op de wijze zoals zij dat zelf willen en daarbij keuzes te maken om bepaalde bestedingen te compenseren door besparingen op andere kostenposten. Naar het oordeel van het hof had de man er voor kunnen kiezen in de woning te [plaats 1] te gaan wonen in plaats van in zijn huidige woning. Ook heeft de man onvoldoende onderbouwd dat de woning al vijf jaren onverkoopbaar is, althans heeft hij zijn inspanningen om tot verkoop te komen onvoldoende gestaafd. In elk geval hoeft de man - zoals hij desgevraagd ter zitting verklaarde - nog niet over te gaan tot aflossing van deze schuld, zodat van een reële last geen sprake is.
Ten aanzien van de compagnonsverzekering is het hof van oordeel dat, bij betwisting door de vrouw, onvoldoende is gebleken van de onvermijdelijkheid van die verzekering, althans de daarmee samenhangende last.
Er bestaat dan ook geen grond de forfaitair berekende bijdrage neerwaarts aan te passen.
5.2
Ten aanzien van de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw overweegt het hof als volgt. Rekening houdend met de door de man opgevoerde woon- en ziektekosten, waarbij het hof ervan uitgaat dat [B] -hoewel zij volgens de man geen inkomsten heeft- een derde van de woonlast voor haar rekening neemt, heeft de man in 2013 geen draagkracht om partneralimentatie te betalen.
In 2014 heeft de man, indien uitsluitend met deze lasten rekening gehouden wordt, nog een draagkracht van € 97,-. In werkelijkheid heeft de man ook andere lasten, zoals de rente voor de hypotheek op perceel en woning in [plaats 1] te dragen, zodat hij niet in staat is enig bedrag aan partneralimentatie te voldoen.
5.21
Omtrent de ingangsdatum voor de wijziging van de onderhoudsbijdragen overweegt het hof als volgt. De rechter die beslist op een verzoek tot wijziging van een eerder vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud, zal in het algemeen een behoedzaam gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een voor zijn uitspraak gelegen datum, in het bijzonder indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald. Deze behoedzaamheid geldt ook voor de rechter in hoger beroep die met ingang van een voor zijn uitspraak gelegen datum een zodanige wijziging brengt in de door de eerste rechter vastgestelde of gewijzigde bijdrage dat zij kan leiden tot hetzelfde gevolg. Dit brengt mee dat de rechter naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd, zal moeten beoordelen of, en in hoeverre, in redelijkheid van de onderhoudsgerechtigde terugbetaling kan worden verlangd van hetgeen in overeenstemming met zijn/haar behoefte aan levensonderhoud reeds is uitgegeven en, indien dit naar zijn oordeel het geval is, van zijn beoordeling rekenschap moeten geven in de motivering.
5.22
De man heeft op 12 april 2013 zijn verzoek tot wijziging van de kinder- en partneralimentatie ingediend bij de rechtbank. Het hof acht het redelijk om de wijziging daarom in te laten gaan op die datum. Dat de man eerder, op 30 november 2012 een
e-mailbericht aan de vrouw heeft gezonden omtrent zijn financiële situatie, is onvoldoende om de wijziging op die datum in te laten gaan. Gelet op de door de vrouw overgelegde stukken en haar verklaringen ter mondelinge behandeling, acht het hof de vrouw niet in staat eventueel teveel betaalde bijdragen aan de man terug te betalen. Zij heeft deze bedragen in overeenstemming met de behoefte van de kinderen en met haar eigen behoefte besteed. Het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen het door hem teveel betaalde aan hem terug te betalen, wijst het hof daarom af.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven ten dele. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als hierna onder 8 vermeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de uit dit huwelijk geboren kinderen, alsmede zijn bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft een berekening van de draagkracht van de man in 2013 en 2014 gemaakt. Daarnaast heeft het hof een berekening van de verdeling van de kosten van de kinderen in 2013 en 2014 gemaakt. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 november 2013 en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 23 december 2009, inclusief het van die beschikking deel uitmakend echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan voor zover betrekking hebbend op de daarin overeengekomen kinder- en partneralimentatie en bepaalt dat de man aan de vrouw over de periode van 12 april 2013 tot 1 augustus 2014 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], [kind 2], [kind 3], [kind 4] en [kind 5] € 406,- per kind per maand zal betalen;
bepaalt dat de man aan de vrouw vanaf 1 augustus 2014 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], [kind 2], [kind 4] en [kind 5] € 362,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
stelt de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 12 april 2013 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, P.M.M. Mostermans en J.P. Balkema, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. Mostermans en is op 16 oktober 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.