ECLI:NL:GHARL:2014:7913

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 oktober 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
21-001237-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in ontnemingszaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 228.007,--. De veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, dat op 24 februari 2014 was gewezen. Het hof heeft het onderzoek op de terechtzitting van 3 oktober 2014 gevoerd, waarbij de advocaat-generaal zijn vordering heeft voorgelezen en de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Vlug, zijn standpunten heeft toegelicht.

Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd. De raadsman had verzocht om de terugbetalingsverplichting vast te stellen op een bedrag dat redelijkerwijs kan worden betaald, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. Het hof oordeelde dat niet aannemelijk is gemaakt dat de veroordeelde nu of in de toekomst niet in staat zou zijn om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. Het hof heeft daarbij ook de strafbeslissing in de hoofdzaak in overweging genomen.

De beslissing van het hof houdt in dat de veroordeelde zijn verplichtingen moet nakomen, en dat eventuele toekomstige omstandigheden met betrekking tot zijn financiële situatie in de executiefase opnieuw beoordeeld kunnen worden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. J.P. Bordes, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier mr. E.C.M. Steeghs.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001237-14
Uitspraak d.d.: 17 oktober 2014
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 24 februari 2014 met parketnummer 07-996506-10 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 oktober 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door veroordeelde en zijn raadsman,
mr J. Vlug, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter – onder aanvulling van hetgeen hierna is overwogen – op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis waarvan beroep met overneming van de gronden behoort te worden bevestigd.
Aanvulling
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om de terugbetalingsverplichting vast te stellen op een bedrag dat redelijkerwijs, naast de overige schulden, kan worden betaald.
Het hof verwerpt het draagkrachtverweer van de raadsman en overweegt het volgende.
Naar het oordeel van het hof is vooralsnog niet aannemelijk geworden dat veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen de in de hoofdzaak genomen strafbeslissing.
Eventuele toekomstige omstandigheden met betrekking tot de draagkracht van veroordeelde kunnen voorts door of namens hem in de executiefase naar voren worden gebracht, waarna deze omstandigheden in die fase (opnieuw) kunnen worden beoordeeld.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr J.P. Bordes, voorzitter,
mr P. van Kesteren en mr F.G. Bauduin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr E.C.M. Steeghs, griffier,
en op 17 oktober 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.