Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van vier minderjarige kinderen, geboren uit het huwelijk van de verzoekster (de moeder) en de verweerder (de vader). De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 29 april 2014 de kinderen onder toezicht heeft gesteld, aangevochten. De procedure in eerste aanleg vond plaats in de rechtbank Midden-Nederland, waar de kinderen tijdelijk onder toezicht waren gesteld vanwege zorgen over hun welzijn en de opvoedsituatie. De moeder heeft betoogd dat de kinderen op het moment van de indiening van het verzoek in Marokko verbleven en dat de Nederlandse rechter daarom geen rechtsmacht zou hebben. Het hof heeft echter geoordeeld dat de kinderen op het moment van de indiening van het verzoek nog steeds hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, en dat de Nederlandse rechter derhalve bevoegd was om te oordelen over de zaak. Het hof heeft de argumenten van de moeder, die stelde dat de kinderen in Marokko geworteld waren, als ongeloofwaardig bestempeld, mede omdat er geen bewijs was dat de kinderen daadwerkelijk naar school gingen in Marokko. De raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht hebben ook zorgen geuit over de opvoedsituatie en de betrokkenheid van de moeder. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De beslissing is genomen op 9 oktober 2014, waarbij het hof de beschikking uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard.