Beoordeling
1. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking
niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen gronden zijn ingediend, nadat de CVOM daarom had verzocht.
2. De gemachtigde van de betrokkene ontkent dat hij in de gelegenheid is gesteld de gronden van het beroep op te geven. Voorts voert hij aan, naar het hof begrijpt, dat in het inleidend beroepschrift al expliciet de gedraging is betwist, zodat de officier van justitie inhoudelijk een beslissing op het beroep had dienen te geven. Als derde voert hij aan, dat de kantonrechter de inhoudelijk door hem in het beroep bij de kantonrechter aangevoerde grond niet onbesproken had mogen laten.
3. Voor zover de gemachtigde ingang wil doen vinden, dat de officier van justitie op het inleidend beroepschrift had moeten reageren, omdat daarin de gedraging expliciet werd betwist overweegt het hof het volgende.
4. De brief van 17 februari 2012, waarbij beroep is ingesteld bevat, voor zover hier van belang, het volgende: "Hierbij stel ik namens betrokkene pro forma administratief beroep in tegen bovenvermelde beschikking. Betrokkene betwist met de aan te voeren gronden impliciet de verweten gedraging en doet dat hiernaast hierbij ook expliciet." Deze brief is - in zoverre - terecht opgevat als louter een aankondiging van de gronden van het beroep. Terecht heeft de CVOM dan ook op 2 mei 2012 een brief gezonden, waarbij de gemachtigde is verzocht de gronden van het beroep op te geven, op straffe van ongegrond verklaring of niet-ontvankelijkheid ervan.
5. De gemachtigde heeft ontkend de brief van 2 mei 2012 te hebben ontvangen.
6. Volgens vaste administratiefrechtelijke jurisprudentie dient het bestuursorgaan, in geval van verzending van besluiten of rechtens van belang zijnde documenten, aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Indien het bestuursorgaan de verzending van het desbetreffende stuk aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde om de ontvangst ervan op een niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen. Eerst dan is het aan het bestuursorgaan dat het stuk heeft verzonden om de ontvangst daarvan aannemelijk te maken.
7. Het hof heeft in het arrest van 28 januari 2013 (WAHV 200.113.192, gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2013:BZ1110) overwogen dat, gelet op de in dat arrest beschreven vaste werkwijze van de CVOM bij de verzending van de zekerheidsbrieven de kans op fouten daarbij nagenoeg is uitgesloten. Net als de zekerheidsbrieven worden ook brieven als de onderhavige door het computersysteem van de CVOM automatisch gegenereerd en digitaal opgeslagen. Verschillende kenmerken van het document worden daarbij in een overzichtslijst geregistreerd: het kenmerk van het beroep en het documentnummer. De verzending geschiedt op dezelfde wijze als in het vermelde arrest is beschreven. Op grond daarvan mag worden aangenomen dat de hiervoor genoemde brief van de officier van justitie daadwerkelijk is verzonden. 8. Het ligt - gegeven het hierboven vermelde uitgangspunt - vervolgens op de weg van de gemachtigde van de betrokkene om de ontvangst van de brief op niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen. De gemachtigde van de betrokkene is daar niet in geslaagd. De enkele ontkenning van de gemachtigde dat hij de brief heeft ontvangen, is daartoe onvoldoende. Ook de omstandigheid dat andere brieven van de zijde van de CVOM aan de gemachtigde foutief zijn geadresseerd is daartoe niet voldoende, nu die brieven niet in het geautomatiseerde systeem zijn aangemaakt. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat niet blijkt dat de brief als onbestelbaar retour is gekomen en de stukken ook overigens niets behelzen waaruit kan blijken dat deze brief de betrokkene niet heeft bereikt, moet het ervoor worden gehouden dat de gemachtigde de brief heeft ontvangen.
9. Voor zover de gemachtigde aanvoert, dat de kantonrechter op de inhoudelijk door hem aangevoerde grond had moeten reageren, faalt het beroep, nu behandeling daarvan slechts aan de orde had kunnen komen, indien de beslissing van de officier van justitie zou zijn vernietigd.
10. Het hof zal dan ook de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
11. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.