ECLI:NL:GHARL:2014:7642

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 oktober 2014
Publicatiedatum
6 oktober 2014
Zaaknummer
200.153.915-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verlening schone lei in schuldsaneringsregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een schuldeiser tegen de verlening van een schone lei aan de schuldenaar, [geïntimeerde]. De rechtbank Leeuwarden had op 15 maart 2011 de wettelijke schuldsaneringsregeling voor [geïntimeerde] verklaard. Op 23 juli 2014 oordeelde de rechtbank Noord-Nederland dat [geïntimeerde] niet toerekenbaar tekortgeschoten was in zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, wat leidde tot de verlening van de schone lei. De schuldeiser, [appellant], was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Hij stelde dat [geïntimeerde] wel degelijk tekortgeschoten was en dat hij zijn schuldeisers had benadeeld door bijvoorbeeld goederen niet te retourneren en nieuwe schulden te laten ontstaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 september 2014 zijn zowel [appellant] als [geïntimeerde] verschenen, bijgestaan door hun respectieve advocaten en de bewindvoerder. De bewindvoerder verdedigde de positie van [geïntimeerde] en stelde dat hij aan zijn verplichtingen had voldaan. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat er geen toerekenbare tekortkomingen waren van [geïntimeerde] en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de schone lei verleend kon worden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen. De beslissing van het hof werd op 2 oktober 2014 openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.153.915/01
(zaaknummer rechtbank R 11-135 en R 11-136)
arrest van de derde civiele kamer van 2 oktober 2014
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. L.E. Bander, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen:
[geïntimeerde].

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 15 maart 2011 is ten aanzien van [geïntimeerde] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 23 juli 2014 is - voor zover hier van belang - vastgesteld dat [geïntimeerde] niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank verstaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling van rechtswege zal zijn geëindigd, zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 31 juli 2014, heeft [appellant] verzocht voornoemd vonnis van 23 juli 2014 te vernietigen voor zover - zo begrijpt het hof - het vonnis betrekking heeft op [geïntimeerde] en opnieuw beslissende te bepalen dat:
- primair: de termijn van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [geïntimeerde] wordt verlengd ex artikel 349a lid 2 Fw;
- subsidiair: de schone lei ex artikel 358 lid 1 Fw niet aan [geïntimeerde] wordt verleend.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder:
- een brief, met bijlage, van 6 augustus 2014 van mr. Bander;
- een brief, met bijlagen, van 18 augustus 2014 van mr. Bander;
- een brief, met bijlagen, van 11 september 2014 van de bewindvoerder mevrouw T. Brinks (hierna: de bewindvoerder).
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 september 2014. Verschenen zijn [appellant], bijgestaan door zijn advocaat, alsmede [geïntimeerde], vergezeld van zijn partner [partner]. Tevens zijn verschenen de bewindvoerder en haar collega [collega].

3.De beoordeling

3.1
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - als volgt geoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat [geïntimeerde] niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en dat aan hem de schone lei dient te worden verstrekt (artikel 354 lid 1 en 2 Fw jo 358 lid 1 Fw). Naar het oordeel van de rechtbank is een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling overbodig nu er geen sprake is van toerekenbare tekortkomingen die gecompenseerd dienen te worden.
3.2
[appellant] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en stelt zich in hoger beroep - samengevat - op het standpunt dat [geïntimeerde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
[appellant] is van mening dat [geïntimeerde] zijn schuldeisers heeft benadeeld, althans getracht heeft te benadelen. [geïntimeerde] heeft de in de tussen [appellant] en [geïntimeerde] gesloten gebruiksovereenkomst genoemde goederen niet aan [appellant] geretourneerd. Volgens [appellant] is er sprake van verduistering. Hierdoor is de vordering van [appellant] opgelopen en krijgen de andere schuldeisers van [geïntimeerde] een lager percentage van hun vordering uitgekeerd.
Voorts voert [appellant] aan dat [geïntimeerde] zijn sollicitatieverplichting onvoldoende is nagekomen en dat hij nieuwe schulden heeft laten ontstaan.
Daarnaast neemt [appellant] het [geïntimeerde] kwalijk dat er rekeningen die bestemd waren voor [geïntimeerde], aan [appellant] zijn toegezonden.
Verder stelt [appellant] ten aanzien van de op de lijst van voorlopige erkende concurrente crediteuren vermelde vordering van "Fac. der Dierengeneeskunde" van € 4.786,20, dat hij ervan uit gaat dat [geïntimeerde] hiervoor een vergoeding van de verzekeraar heeft ontvangen. Kennelijk heeft [geïntimeerde] dit bedrag niet gebruikt om de betreffende vordering te voldoen, waardoor de schuldeisers zijn benadeeld. Hetzelfde geldt volgens [appellant] voor de op de lijst vermelde vordering van "CARe Schadeservice" van € 484,99. [geïntimeerde] heeft kennelijk nagelaten de schade aan zijn leaseauto in rekening te brengen bij zijn verzekeraar.
3.3
De bewindvoerder heeft in hoger beroep - kort gezegd - het volgende aangevoerd.
Er is volgens de bewindvoerder geen sprake van nieuwe schulden. Er is kortdurend een kleine achterstand geweest bij de ziektekostenverzekeraar, maar dit is in 2013 spoedig opgelost.
Ten aanzien van de sollicitatieverplichting merkt de bewindvoerder op dat [geïntimeerde] bij aanvang van de schuldsaneringsregeling een parttime baan had. Snel daarna heeft hij een arbeidsovereenkomst voor 32 uur gekregen. Aangezien [geïntimeerde] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft, lijkt het de bewindvoerder niet logisch dat [geïntimeerde] ander werk zou moeten gaan zoeken waardoor hij terug zou kunnen vallen in een overeenkomst voor bepaalde tijd met alle risico's van dien.
Met betrekking tot de vordering van [appellant] geeft de bewindvoerder aan dat deze betrekking heeft op de periode voordat [geïntimeerde] is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Tijdens het voortraject heeft [geïntimeerde] alles aangereikt met betrekking tot de schulden die hij heeft bij [appellant]
3.4
Het hof overweegt als volgt. Uit de verslagen van de bewindvoerder volgt dat deze zich op het standpunt stelt dat [geïntimeerde] aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, waaronder de sollicitatieverplichting, heeft voldaan. Dit standpunt is getoetst door de rechter-commissaris, die het vervolgens heeft onderschreven. Daarna heeft de rechtbank, gehoord [geïntimeerde] èn gehoord [appellant], geoordeeld dat van toerekenbare tekortkomingen zijdens [geïntimeerde] geen sprake is geweest. Ook het hof komt tot dat oordeel.
Daarbij kan worden aangetekend dat beantwoording van de vraag of iemand naar behoren zijn verplichtingen is nagekomen altijd, ook onder het strenge regime van de Wsnp, een zekere beoordelingsvrijheid kent, waarbij onder meer rekening kan en moet worden gehouden met de omstandigheden van het geval. Zo heeft [appellant] op zich gelijk als hij stelt dat [geïntimeerde] met een aanstelling van 32 uur niet voldoet aan de instructienorm van 36 uur. In de omstandigheden van het geval is door de betrokken autoriteiten kennelijk, en in de visie van het hof: op te billijken gronden, aanleiding gevonden gedurende de looptijd, telkens, te oordelen dat [geïntimeerde] niet aanvullend behoefde te solliciteren. Wil in dàt geval het achterwege blijven van invulling van die 4 uren, na ommekomst van de saneringstermijn, alsnog met recht aan de schuldenaar kunnen worden tegengeworpen, dan dienen daarvoor uitzonderlijke gronden te worden bijgebracht. Dergelijke gronden zijn hier gesteld noch gebleken. Dit ‘alsnog-argument’ geldt in zekere zin ook voor de beoordeling van het standpunt van [appellant] dat (een deel van) de schuld aan hem als niet te goeder trouw, namelijk door verduistering, zou zijn ontstaan. Naar het hof begrijpt waren de feiten en omstandigheden aangaande het ontstaan van deze schuld reeds bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling bij [appellant] bekend en zijn zij bovendien gedurende de looptijd van de regeling onderwerp van bespreking geweest tussen de bewindvoerder enerzijds en [appellant] en zijn advocaat anderzijds. Niettemin heeft één en ander kennelijk geen aanleiding gegeven destijds de lopende schuldsaneringsregeling van [geïntimeerde] ter discussie te stellen. Naar het oordeel van het hof zijn er thans geen gronden gesteld of gebleken die het rechtvaardigen zulks alsnog te doen.
Ook hetgeen overigens van de zijde van [appellant] is aangevoerd, brengt het hof niet tot het oordeel dat [geïntimeerde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling. Het hof vermag niet in te zien welke verplichting [geïntimeerde] heeft geschaad doordat voor hem bestemde rekeningen op zijn oude adres, in casu dat van [appellant], zijn aanbeland. De opmerkingen van [appellant] aangaande vorderingen van de Faculteit Diergeneeskunde respectievelijk CARe Schadeservice berusten op aannames, waarvan de gegrondheid niet is komen vast te staan, zodat zij geen verdere bespreking behoeven.
3.5
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat aan [geïntimeerde] de zogeheten schone lei dient te worden verleend. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat er dan ook geen aanleiding is om de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen. Hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
3.6
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 23 juli 2014.
Dit arrest is gewezen door mr. W. Foppen, mr. A.H. Garos en mr. J.D.S.L. Bosch en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2014.