In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 september 2014 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en zorgkorting. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, had de rechtbank Noord-Nederland verzocht om de man te verplichten tot een hogere bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, geboren in 2012. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 113,- per maand moest betalen, maar de vrouw stelde dat dit bedrag verhoogd moest worden naar € 281,- per maand. De man voerde verweer en stelde dat hij geen bijdrage moest betalen, of in ieder geval een lager bedrag, en stelde incidenteel beroep in.
Het hof heeft de feiten en het procesverloop in eerste aanleg in acht genomen en de relevante stukken van beide partijen beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw tot januari 2013 een affectieve relatie hadden en dat de vrouw het gezag over hun kind uitoefent. De man heeft het kind erkend en het kind woont bij de vrouw. Het hof heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 164,- per maand, rekening houdend met het kindgebonden budget dat de vrouw ontvangt.
De draagkracht van de man is berekend op basis van zijn netto besteedbaar inkomen, waarbij het hof rekening heeft gehouden met zijn bruto inkomen en andere inkomsten. De man heeft een draagkracht van € 222,- per maand zonder fiscaal voordeel en € 263,- per maand inclusief fiscaal voordeel. Het hof heeft ook de zorgkorting van 15% toegepast, wat resulteert in een vermindering van de bijdrage die de man moet betalen. Uiteindelijk heeft het hof bepaald dat de man € 125,- per maand moet betalen voor de periode van 27 mei 2013 tot 1 januari 2015, en € 122,- per maand vanaf 1 januari 2015. De beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen.