ECLI:NL:GHARL:2014:7528

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
30 september 2014
Zaaknummer
200.153.391-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing tenuitvoerlegging in huurgeschil tussen vennoten en vastgoedbedrijf

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, hebben appellanten, vennoten van een vennootschap onder firma, een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland ingediend. Dit vonnis, gewezen op 16 april 2014, had hen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van achterstallige huur aan Trapezium Vastgoed B.V. De appellanten stelden dat het vonnis een kennelijke juridische of feitelijke misslag bevatte, omdat de kantonrechter meer had toegewezen dan door Trapezium was gevorderd. Het hof oordeelde dat de incidentele vordering van de appellanten moest worden afgewezen. Het hof stelde vast dat er geen sprake was van een kennelijke misslag en dat de kantonrechter niet ten nadele van de appellanten was afgeweken van de gevorderde bedragen. De appellanten hadden geen nieuwe omstandigheden aangevoerd die een belangenafweging in hun voordeel zouden kunnen doen uitvallen. Het hof hield de beslissing over de kosten van het incident aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak werd verwezen naar de rol voor memorie van antwoord door Trapezium, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.153.391/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 2429677 / 13-13223)
arrest van de eerste kamerin het incident tot schorsing tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv
van dinsdag 30 september 2014
in de zaak van

1.[appellant],

wonende te [woonplaats],
2. [appellante],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. E.D. de Jong, kantoorhoudend te Steenwijk,
tegen
Trapezium Vastgoed B.V.,
gevestigd te Gorredijk,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Trapezium,
advocaat: mr. R. Glas, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het tussenvonnis van 11 december 2013 en het eindvonnis van 16 april 2014 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 15 juli 2014, met grieven en producties, tevens met vordering in het incident,
- de incidentele memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in incident overgelegd en heeft het hof arrest in incident bepaald.
2.3
De vordering van [appellanten] luidt:
"
in incidentte bepalen dat de uitvoerbaarheid van het vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, sector kanton d.d. 16 april 2014 wordt geschorst totdat en in kracht van gewijsde uitspraak is verkregen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van het incident;
in de hoofdzaakte vernietigen het vonnis d.d. 16 april 2014, door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, tussen partijen gewezen, (…), en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering der gronden de vorderingen zijdens appellanten zoals ingesteld in eerste aanleg (in conventie) alsnog af te wijzen, en die van geïntimeerde zoals in eerste aanleg (in reconventie) ingesteld toe te wijzen, zulks met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure in appel alsook in de kosten van de procedure in eerste aanleg."

3.Aanduiding van het geschil

3.1
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende. [appellanten] hebben namens de vennootschap onder firma '[V.O.F.]' per 26 april 2007 een bedrijfspand van Trapezium gehuurd. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaren met de mogelijkheid van vijf jaar verlenging. Per 1 augustus 2007 zijn [appellanten] als vennoten uitgetreden. De zoons van [appellanten] zijn per diezelfde datum als vennoten ingeschreven in het register bij de Kamer van Koophandel. In 2010 is er ter zake van de huur van het bedrijfspand een huurachterstand ontstaan die onbetaald werd gelaten.
3.2
Trapezium heeft daarop in december 2012 [V.O.F.] en de zonen van [appellanten] in rechte betrokken. Bij vonnis van 5 juni 2013 (met zaaknummer 571111 CV EXPL 13-148) heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden en [V.O.F.] en de zonen van [appellanten] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur alsmede de toekomstige huurtermijnen tot 17 mei 2017. Van dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
3.3
De kern van het thans aanhangige geschil tussen partijen betreft het antwoord op de vraag of (ook) [appellanten] aansprakelijk zijn voor de vorderingen van Trapezium welke voortvloeien uit de huurovereenkomst van 26 april 2007 en de verlenging daarvan per
31 mei 2012.
3.4
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter in conventie te dier zake als volgt beslist:
"veroordeelt [appellanten] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, om tegen kwijting aan Trapezium te betalen € 35.133,40 vermeerderd met de wettelijke (handels)rente over de respectievelijke achterstallige huurtermijnen vanaf het moment dat deze opeisbaar zijn tot de dag der algehele voldoening voor zover dit niet is voldaan door [V.O.F.] naar aanleiding van hun veroordeling in de eerdere procedure met zaaknummer 571111 CV EXPL 13-148;veroordeelt [appellanten] voorts hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, om tegen kwijting aan Trapezium te betalen de, vanaf 1 april 2013 tot de datum waarop de huurovereenkomst eindigt middels het (in zaaknummer 571111 CV EXPL 13-148) gewezen vonnis, te vervallen huurtermijnen voor zover dit niet is voldaan door [V.O.F.] naar aanleiding van hun veroordeling in de eerdere procedure met zaaknummer 571111 CV EXPL 13-148;veroordeelt [appellanten] eveneens hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, om tegen kwijting aan Trapezium te voldoen de huurtermijnen waarop zij bij voortzetting van de huurovereenkomst aanspraak had kunnen maken tot aan de datum waarop de huurovereenkomst anders op rechtsgeldige wijze zou eindigen voor zover dit niet is voldaan door [V.O.F.] naar aanleiding van hun veroordeling in de eerdere procedure met zaaknummer 571111 CV EXPL 13-148;".

4.De motivering van de beslissing in het incident

4.1
[appellanten] hebben gevorderd de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank van 16 april 2014 te schorsen op grond van artikel 351 Rv.
4.2
Het hof stelt bij de beoordeling van deze vordering voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis heeft verkregen in beginsel bevoegd is dat vonnis te executeren, ook indien tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld. Bij de beoordeling van de vraag of, in afwijking van voornoemd uitgangspunt, de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis dient te worden geschorst
,dienen de navolgende maatstaven te worden aangelegd (vgl. Hoge Raad 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008: BC5012):
(i) de incidenteel eiser moet belang hebben bij de door hem verlangde schorsing van de tenuitvoerlegging;
(ii) bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of het belang van degene die schorsing verzoekt bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de door hem verkregen veroordeling direct ten uitvoer te leggen;
(iii) bij deze belangenafweging dient de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing als hier bedoeld geldt ook, dat in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen omtrent de uitvoerbaar bij voorraadverklaring. Dit kan anders zijn indien het vonnis, waarvan de incidenteel eiser beroep heeft ingesteld, klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag dan wel indien na de bestreden beslissing feiten en omstandigheden zijn voorgevallen of aan het licht gekomen, die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
4.3
[appellanten] hebben zich op het standpunt gesteld dat het bestreden vonnis een kennelijke misslag bevat. Zij stellen zich daartoe op het standpunt dat de kantonrechter in het bestreden vonnis meer heeft toegewezen dan door Trapezium gevorderd was, nu de vordering van Trapezium zoals deze is weergegeven onder rechtsoverweging 2 van het vonnis waarvan beroep, niet overeenstemt met het dictum van dat vonnis.
4.4
Trapezium heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.5
Het hof is van oordeel dat de incidentele vordering van [appellanten] moet worden afgewezen. Van een juridische of feitelijke misslag is slechts sprake indien deze misslag evident, direct duidelijk en redelijkerwijs niet voor discussie vatbaar is. Het hof is van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
Het petitum van de inleidende dagvaarding van Trapezium d.d. 12 april 2013 luidt als volgt:
"1. Gedaagden hoofdelijk, dat als de een betaalt de ander zal zijn gekweten, te veroordelen aan eiseres te betalen een bedrag van € 35.133,40 te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over de respectievelijke achterstallige huurtermijnen vanaf de datum dat deze opeisbaar werden (steeds de eerste dag van de maand), tot aan de dag der algehele voldoening;2. Gedaagden hoofdelijk, dat als de een betaalt dat de ander zal zijn gekweten, te veroordelen aan eiseres te betalen de, vanaf 1 april 2013, tot de datum waarop de huurovereenkomst eindigt middels het (in zaaknummer 571111 CV EXPL 13-148) te wijzen vonnis, te vervallen huurtermijnen, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over deze termijnen vanaf de datum dat ze opeisbaar worden (steeds de eerste dag van de maand) tot aan de dag der algehele voldoening;3. Gedaagden hoofdelijk, dat als de een betaalt dat de ander zal zijn gekweten, te veroordelen aan eiseres te betalen de schade ten gevolge van het toerekenbaar tekort schieten van de v.o.f. [V.O.F.] lijdt, ondermeer, maar niet beperkt tot, de derving van toekomstige huurtermijnen vanaf de datum van ontbinding, tot aan de datum waarop huurovereenkomst anders op rechtsgeldige wijze zou eindigen.4. Gedaagden hoofdelijk, dat als de een betaalt dat de ander zal zijn gekweten, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van dit geding."Het hof constateert dat de kantonrechter in het (hiervoor onder rechtsoverweging 3.4 weergegeven) dictum van het bestreden vonnis in conventie niet ten nadele van [appellanten] is afgeweken van het door Trapezium in het petitum van haar inleidende dagvaarding gevorderde. In zoverre berust het vonnis dan ook niet op een kennelijke juridische of feitelijke misslag.
4.6
Het hof stelt voorts vast dat [appellanten] in dit incident geen (nieuwe) omstandigheden hebben aangevoerd waarmee de rechter in eerste aanleg geen rekening heeft kunnen houden en die een belangenafweging in het voordeel van [appellanten] zouden kunnen doen uitvallen.
4.7
De incidentele vordering van [appellanten] zal worden afgewezen.
4.8
Een beslissing over de kosten van het incident zal worden aangehouden totdat bij einduitspraak over de kosten zal worden beslist.

5.In de hoofdzaak

5.1
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissingHet gerechtshof:
in het incident
wijst de vordering van [appellanten] af;
houdt de beslissing over de kosten van het incident aan tot de beslissing in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 11 november 2014voor het nemen van memorie van antwoord door Trapezium;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.E.L. Fikkers en mr. D.H. de Witte en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 23 september 2014.