Uitspraak
BOT,
LC,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
bij arrest
Het vonnis waarvan beroep vernietigt en opnieuw rechtdoende de inleidende vorderingen van LCP nieuw afwijst;
LCP nieuw veroordeelt tegen kwijting aan BOT te betalen een bedrag van
LCP veroordeelt in de kosten van het geding in beide instanties, op voorhand te begroten nasalaris en de wettelijke rente op de voet van artikel 119 van Boek 6 BW over alle proceskosten vanaf 14 dagen na het ten deze te wijzen arrest daaronder begrepen."
3.De beslissingvaststaande feiten
“Op 18 oktober 2010 is een bijeenkomst geweest tussen [X] en Level Control Products.
(…)
Tijdens deze afspraak zijn afspraken gemaakt over de vergoeding van de investering in het LCS systeem door [X].
Door deze afspraak is Level Control Products vrij in al haar keuzes ten aanzien van de markt(en) voor de LCS systemen en is nogmaals formeel ingestemd met de overdracht van het KIWA-productcertificaat (BRL-K636 en BRL-K910) van [X] aan Level Control Products.
varianten (…).
- Voor elk geleverd LCS KD04 systeem wordt een vergoeding verstrekt door Level Control
Systems aan [X] van 100 euro per systeem. Hiervan wordt een creditnota gemaakt.
(…)
- Het maximale bedrag wat kan worden bereikt is daarmee 150.000 euro. Dit bedrag komt
overeen met de waardering op de investering door [X] op de LCS-systemen.
- Deze afspraken gelden voor alle opdrachten van [X] vanaf 19 oktober 2010.
(…)”
Het stuk bevat verder een kortingsregeling, die er op neerkomt dat BOT de systemen met een korting kan betrekken van LCP.
€ 100,- naar BOT gestuurd voor ieder verkocht systeem. Die creditnota’s werden verrekend met facturen van LCP aan BOT.
“Ten vervolge op ons telefoongesprek van 12 juli jl. stuur ik u bijgaand de overeenkomst tussen de failliet, Level Control Products B.V. en cliënte [X] te Deventer.
Alhoewel u hierop telefonisch (in negatieve zin) een voorschot heeft genomen, verzoek ik u mij op korte termijn te berichten of deze overeenkomst gestand zal worden gedaan of dat daarmee anderszins rekening wordt gehouden, zowel zonder als in geval van een doorstart van de failliete onderneming.”
procedure in eerste aanleg
€ 18.488,20, te vermeerderen met rente en (buitengerechtelijke) kosten. BOT heeft verweer gevoerd. Zij heeft onder meer gesteld dat zij een vordering op LCP heeft op grond van de overeenkomst tussen partijen. Ook heeft zij aangevoerd dat zij schade heeft geleden als gevolg van de levering van ondeugdelijke sensoren door LCP. BOT heeft zich beroepen op verrekening en subsidiair een beroep gedaan op een haar toekomend opschortingsrecht.
bespreking van de grieven
In geval van faillissement worden aan een beroep op verrekening ingevolge art. 53 Fw minder zware eisen gesteld dan buiten faillissement voortvloeit uit art. 6:130 BW: voldoende is dat de schuld en de vordering beide reeds bestonden voor de faillietverklaring of voortvloeien uit handelingen die voor de faillietverklaring met de gefailleerde zijn verricht. De vordering op de gefailleerde hoeft dus niet, zoals buiten faillissement wél het geval is, liquide te zijn. Dit is in het arrest van de Hoge Raad van 21 januari 1983 (ECLI:NL:HR:1983:AG4528) onder meer gemotiveerd met een verwijzing naar de wetsgeschiedenis van art. 53, lid 1 Fw, waarin is opgemerkt dat iedere schuldeiser van de boedel zijn schuld aan de boedel als 'onderpand' mag beschouwen voor de betaling van zijn vordering. Daarmee strookt niet, aldus de Hoge Raad in zijn zojuist genoemde arrest, aan het in art. 53 lid 1 Fw bedoelde beroep op schuldvergelijking/ verrekening de eis te stellen dat de desbetreffende vordering spoedig en op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld.
art. 53 lid 1 Fw is gebaseerd - namelijk dat iedere schuldeiser van de boedel zijn schuld aan
de boedel als 'onderpand' mag beschouwen voor de betaling van zijn vordering - mee
art. 53 lid 3 Fw van overeenkomstige toepassing te achten in geval van cessie door de curator.
53 lid 1 Fw, waarbij de vordering zo nodig kan worden berekend aan de hand van de regel van art. 130 Fw , naar welke bepaling art. 53 lid 2 Fw verwijst. Indien zwaardere eisen zouden worden gesteld, zou tekort worden gedaan aan de gedachte dat de tot de failliete boedel van LCP behorende vordering van LCP op BOT het ‘onderpand’ vormt voor de betaling van de vordering van BOT op de boedel.
€ 127.900,- (€ 150.000,- minus het door verrekening betaalde bedrag van € 22.100,-) als vervuld geldt, meent BOT onder verwijzing naar artikel 6:23 BW en (in appel)
“23. Partijen hebben afgesproken dat Level Control Products BV gedurende de levering van 1.500 systemen a € 100,- per keer de investering door BOT zal worden terugbetaald. Partijen hebben hieraan geen voorwaarde gekoppeld, noch is de investering door middel van (een overeenkomst van) geldlening aan LCP ter beschikking gesteld. Partijen wilden kennelijk dat de investering zou worden terugbetaald uit toekomstige (en eventuele) verkoop door Level Control Products BV.
24. De overeenkomst tussen partijen is dus een onvoorwaardelijke overeenkomst dat op enig moment in de per definitie onzekere toekomst de investering zou worden terugbetaald. Of die investering ooit zou worden terugbetaald is onzeker, dat hebben partijen bij het sluiten van de overeenkomst helder voor ogen gehad.”
Uit deze uitleg door LC van het contract volgt dat ook LC de verplichting van LCP tot betaling van een vergoeding van € 100,- per verkocht meetsysteem kwalificeert als een voorwaardelijke verbintenis, waarvan de werking afhankelijk is van een toekomstige gebeurtenis (de verkoop van een systeem), en daarmee als een verbintenis onder opschortende voorwaarde (vgl. art. 6:22 BW). In appel is LC niet op deze uitleg teruggekomen.
doorhet faillissement van LCP heeft met de waarde die de vordering, afgezien van het faillissement,
ten tijde vande faillietverklaring had. De laatstgenoemde waarde is bepalend. Zou dat anders zijn, dan zou iedere concurrente voorwaardelijke (maar ook iedere opeisbare) vordering op de failliet op (nagenoeg) nihil dienen te worden gewaardeerd. Voor deze waarde ten tijde van de faillietverklaring is bepalend wat de kans is dat de voorwaarde in vervulling gaat. In dit geval dient de waarde van de vordering derhalve bepaald te worden door het aantal te verkopen meetsystemen
(ten aanzien waarvan BOT aanspraak kan maken op de bedongen vergoeding)te schatten.