In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder en de vader met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van hun kinderen en de zorg- en contactregeling. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, vroeg vervangende toestemming om met de kinderen te verhuizen naar [woonplaats moeder]. De vader, verweerder in het principaal hoger beroep, verzocht de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem vast te stellen. Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 22 januari 2014, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader was vastgesteld en de zorgregeling was bepaald. De moeder was het niet eens met deze beslissing en heeft zes grieven ingediend in hoger beroep.
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 september 2014 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming was ook aanwezig. De moeder stelde dat zij om financiële redenen met haar nieuwe partner naar [woonplaats moeder] moest verhuizen, terwijl de vader betoogde dat de kinderen in hun vertrouwde omgeving moesten blijven. Het hof heeft de belangen van de kinderen en de ouders afgewogen en geconcludeerd dat de moeder onvoldoende onderbouwd had dat de verhuizing noodzakelijk was. Het hof heeft de verzoeken van de moeder afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader blijft.
Het hof heeft ook de zorgregeling beoordeeld en geoordeeld dat de huidige regeling in het belang van de kinderen is. De vader heeft de zorg voor de kinderen goed kunnen combineren met zijn werk, en de kinderen hebben recht op continuïteit in hun leven. De moeder heeft niet aangetoond dat de verhuizing naar [woonplaats moeder] in het belang van de kinderen zou zijn. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, gezien de relatie tussen de partijen en de impact van de procedure op de kinderen.