ECLI:NL:GHARL:2014:7374

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
200.152.331-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gesloten plaatsing van een minderjarige in jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten plaatsing van een minderjarige, aangeduid als [verzoekster]. De zaak betreft een verzoek van [verzoekster] om de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 27 juni 2014 een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend, te vernietigen. De kinderrechter had de machtiging verlengd van 2 juli 2014 tot 2 januari 2015, maar [verzoekster] verzocht om deze te verkorten tot 2 oktober 2014. De advocaat van [verzoekster] voerde aan dat de verlenging van zes maanden niet gerechtvaardigd was, gezien de positieve ontwikkelingen in haar behandeling en haar recente plaatsing in een open groep.

De stichting, Bureau Jeugdzorg Friesland, die als verweerder optrad, bestreed het verzoek van [verzoekster] en stelde dat de gronden voor de verlenging van de machtiging nog steeds aanwezig waren. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de complexe problematiek van [verzoekster] en haar geschiedenis van uithuisplaatsingen. Het hof concludeerde dat er ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen waren die de ontwikkeling van [verzoekster] ernstig belemmerden, en dat de machtiging tot gesloten plaatsing noodzakelijk was om te voorkomen dat zij zich aan de zorg zou onttrekken.

Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van [verzoekster] voorop stond. De beslissing om de machtiging te verlengen tot 5 januari 2015 werd gerechtvaardigd door de noodzaak om de zorg en veiligheid van [verzoekster] te waarborgen, ondanks de positieve ontwikkelingen in haar behandeling. Het hof benadrukte dat de mogelijkheid van schorsing van de machtiging niet in de weg stond aan de beslissing, aangezien deze was gebaseerd op een rechterlijke toetsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.152.331/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/134748 / FJ RK 14-542)
beschikking van de familiekamer van 16 september 2014
inzake
[verzoekster],
verblijvende in [instelling 1],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster],
advocaat: mr. D.M. Velthuis-Leutenegger, kantoorhoudend te Sneek,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de stichting.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[belanghebbende 1]

wonende: [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.E. Wielenga, kantoorhoudend te Leeuwarden,

2.[belanghebbende 2],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 27 juni 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2.
Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 15 juli 2014, is [verzoekster] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. [verzoekster] verzoekt het hof die beschikking, voor wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg van 2 juli 2014 tot 2 januari 2015 te vernietigen en opnieuw beslissende de machtiging te (het hof leest:) verlengen van 2 juli 2014 tot 2 oktober 2014, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist mocht achten.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 28 juli 2014, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van [verzoekster] bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 21 juli 2014 een brief van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) met de mededeling dat de raad niet beschikt over relevante rapportages/adviezen;
- op 22 juli 2014 een faxbericht van de stichting;
- op 24 juli 2014 een journaalbericht van mr. Velthuis-Leutenegger met als bijlage het proces-verbaal van 25 juni 2014;
- op 13 augustus 2014 een fax van de stichting (tevens als brief binnengekomen op 14 augustus 2014) met als bijlagen de behandelingsovereenkomst tussen [instelling 1] en [verzoekster] en haar moeder, gedateerd op 6 augustus 2014 en het Hulpverleningsplan voor de periode van 17 juni 2014 tot en met 17 september 2014.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 22 augustus 2014 plaatsgevonden. [verzoekster] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de stichting zijn verschenen [gezinsvoogd] (gezinsvoogd) en mr. F.M. de Jong, welke laatstgenoemde het woord heeft gevoerd aan de hand van door hem overgelegde aantekeningen. Voorts is verschenen de moeder van [verzoekster], bijgestaan door haar advocaat.
De vader en de raad zijn opgeroepen maar niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
[verzoekster] is geboren [in] 1997. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over haar.
3.2
[verzoekster] staat sinds 2 juli 2008 onder toezicht van de stichting. De duur van de ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd bij beschikking van 27 juni 2014 tot 2 juli 2015.
3.3
Op 6 augustus 2011 is [verzoekster] met spoed uit huis geplaatst. Aanvankelijk verbleef zij in de observatiegroep van het behandelcentrum [instelling 1]. In maart 2012 is [verzoekster] geplaatst in de behandelgroep [instelling 2] waarna zij in april 2013 met ondersteuning van ambulante hulpverlening in de vorm van MDFT-therapie, weer bij haar moeder is gaan wonen.
3.4
Bij beschikking van 20 augustus 2013 heeft de kinderrechter de stichting een (spoed) machtiging verleend om [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en verblijven voor een termijn van vier weken. Deze machtiging is nadien telkens verlengd, laatstelijk bij beschikking van 20 december 2013, van 27 december 2013 tot 2 juli 2014.
3.5
De stichting heeft op 22 mei 2014 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (verder te noemen “WJZ”). De stichting heeft verklaard dat zich hier een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b WJZ voordoet. Een gedragswetenschapper, behorende tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, heeft verklaard in te stemmen met deze verklaring van de stichting.
3.6
Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Noord-Nederland op 26 mei 2014, heeft de stichting ter effectuering van het indicatiebesluit van 22 mei 2014 verzocht de machtiging tot plaatsing van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 2 juli 2015. Ter zitting van de rechtbank van 25 juni 2014 heeft de stichting haar verzoek gewijzigd in die zin, dat verzocht werd de machtiging te verlengen voor de duur van zes maanden.
3.7
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 27 juni 2014 heeft de kinderrechter het verzoek van de stichting toegewezen en de machtiging verlengd, met ingang van 2 juli 2014 tot 2 januari 2015.
[verzoekster] kan zich met deze beschikking niet verenigen voor wat betreft de duur van de verlenging.
3.8
[verzoekster] verblijft (laatstelijk sinds augustus 2013) binnen de gesloten setting van [instelling 1]. De tenuitvoerlegging van de tot 2 januari 2015 verlengde machtiging tot plaatsing van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg is op grond van artikel 29h lid 6 WJZ op 6 augustus 2014 geschorst. [verzoekster] is op die datum bij het behandelcentrum [instelling 1] overgeplaatst naar een open groep. [verzoekster] bezoekt op dit moment de interne school van [instelling 1], [school]. Er zijn stappen gezet om [verzoekster] te laten inschrijven op een externe school.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 29a WJZ is [verzoekster] ontvankelijk in haar hoger beroep.
4.2
Een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg kan ingevolge artikel 29b lid 3 WJZ worden verleend, indien naar het oordeel van de kinderrechter de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft, die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
Op verzoek van een van de instanties, genoemd in artikel 29d lid 1 WJZ, kan de kinderrechter de duur verlengen.
4.3
[verzoekster] kan zich met de machtiging tot uithuisplaatsing in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg niet verenigen voor wat betreft de duur van de verlenging.
Zij erkent dat er redenen aanwezig zijn om de machtiging voor een korte duur te verlengen, mede gezien het feit dat zij in een overgangsfase zit, maar zeker niet voor de duur van zes maanden. Zij voert aan dat zij sinds 6 augustus 2014 op een open groep is geplaatst en dat het daar goed gaat. Er zijn volgens haar dan ook geen gronden aanwezig om de machtiging tot plaatsing in gesloten jeugdzorg te laten voorduren tot 2 januari 2015. [verzoekster] kan zich vinden in een machtiging voor een periode van drie maanden, te weten tot 2 oktober 2014. Een dergelijke periode is voldoende als "stok achter de deur".
De advocaat van [verzoekster] wijst er op dat nu de machtiging geschorst is en [verzoekster] op een open groep verblijft, het enkel de instelling is die bepaalt of zij weer gesloten wordt geplaatst, zonder dat daarbij nog een rechtelijke toetsing plaatsvindt. Volgens haar wordt door de stichting op deze wijze dan ook op een onjuiste manier gebruik gemaakt van de verlengde machtiging. De advocaat wijst er verder op dat op het moment dat [verzoekster] een terugval zou hebben de stichting altijd de mogelijkheid heeft om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing aan de kinderrechter te vragen. [verzoekster] is er echter van overtuigd dat dit niet aan de orde zal zijn. [verzoekster] stelt dat het goed gaat met haar. Zij vindt dat ze de afgelopen periode veel heeft bereikt en is - zoals ze ter zitting heeft aangegeven - niet van plan dit voor zichzelf te verpesten, bijvoorbeeld door weer weg te lopen met haar vriend [vriend]. Zij is gemotiveerd. Met de begeleiding en ook op school gaat het goed. [verzoekster] is blij dat zij binnenkort naar een externe school mag. Ter zitting heeft ze nogmaals benadrukt dat het voor haar heel belangrijk is dat zij op termijn kan doorstromen naar de zelfstandigheidstraining van de PI-groep in [plaats].
4.4
De moeder van [verzoekster] is eveneens van mening dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg ten onrechte heeft verlengd voor de periode van zes maanden. Ook zij vindt dat het goed gaat met [verzoekster] en stelt - kort gezegd - dat de kinderrechter aan de hand van de ter beschikking staande gegevens niet heeft mogen oordelen dat er gronden waren voor een verlenging van deze duur.
In het bijzonder vraagt de advocaat van de moeder zich af of de stichting de juiste interpretatie geeft aan artikel 29h lid 6 WJZ. Volgens hem is dit artikel bedoeld voor de situaties waarin ten tijde van de verlening/verlenging van de machtiging niet duidelijk is dat en/of wanneer de jeugdige naar een open inrichting zal gaan. In het onderhavige geval is duidelijk dat geslotenheid niet langer nodig is. Reeds in eerste aanleg stond immers vast dat [verzoekster] na de zomervakantie een overstap zou maken naar een open groep, iets dat ook daadwerkelijk is gebeurd in augustus 2014. Net als de advocaat van [verzoekster] wijst de advocaat van de moeder er in dit kader op dat, nu de machtiging is geschorst, het de stichting, althans de instelling, zelf is die zonder rechtelijke toetsing kan beslissen of [verzoekster] terug gaat naar een gesloten plek of niet, hetgeen niet de bedoeling kan zijn.
Hoewel de geslotenheid volgens de moeder niet meer noodzakelijk is, kan ook zij zich vinden in de verlenging van de machtiging voor de periode tot 2 oktober 2014.
4.5
De stichting heeft de visie van [verzoekster] en haar moeder gemotiveerd bestreden en stelt dat de gronden voor de door de rechtbank verlengde machtiging nog steeds aanwezig zijn. De stichting acht een verlenging tot 2 januari 2015 in het belang van [verzoekster] en ziet handhaving van de (inmiddels geschorste) machtiging daartoe als een noodzakelijk onderdeel van het hulpverleningstraject aan [verzoekster].
Ter zitting van het hof heeft de stichting benadrukt dat ook zij vindt dat het goed gaat met [verzoekster] en er daarbij op gewezen dat [verzoekster] binnen het hulpverleningskader ook is beloond voor de goede gang van zaken. Zij is inmiddels in een open setting geplaatst en om haar extra te motiveren is de termijn van de verzochte verlengde machtiging verkort van twaalf tot zes maanden. Volgens de stichting moet [verzoekster] nu in haar gedragingen (blijven) laten zien wat zij met de haar geboden vrijheden doet. De stichting wijst er op dat [verzoekster] een lange hulpverleningsgeschiedenis kent waarbij zij meerdere keren uit huis is geplaatst. Er is bij haar sprake van complexe problematiek waaronder ook een gering probleembesef. In het verleden heeft zij vaker een terugval gehad en het is in het belang van [verzoekster] dat een dergelijke terugval thans wordt voorkomen. De stichting is blij met de huidige positieve ontwikkelingen, maar benadrukt dat deze mede te danken zijn aan de dagelijkse aansturing en begeleiding zoals die door [instelling 1] aan haar wordt geboden.
Het is, aldus de stichting, in het belang van [verzoekster] dat zij ook in een open setting toekomt aan de behandeling en therapieën aangaat. De beïnvloedbaarheid van [verzoekster] is nog hoog. De stichting ziet de verlengde machtiging als een motivatie voor [verzoekster] en een middel om bij terugval van [verzoekster] onmiddellijk en adequaat te kunnen ingrijpen, de ernst van de terugval te kunnen beperken en snel te kunnen stabiliseren.
Het perspectief van [verzoekster] is volgens de stichting gelegen in een open plaatsing, van waaruit zij dan in een later stadium de overstap kan maken naar begeleid wonen.
4.6
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat bij [verzoekster] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de verzochte machtiging tot gesloten plaatsing noodzakelijk is om te voorkomen dat [verzoekster] zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden de machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een gesloten setting heeft verlengd voor de duur van zes maanden en neemt deze gronden over. De omstandigheid dat [verzoekster] in het kader van de trajectaanpak al enige tijd in een open behandelgroep van [instelling 1] verblijft, waardoor de tenuitvoerlegging van deze machtiging gesloten plaatsing inmiddels is geschorst, maakt dit voor het hof niet anders. De wet biedt immers in art 29h lid 6 van de WJZ uitdrukkelijk deze mogelijkheid tot schorsing. Door gebruik te maken van deze mogelijkheid kan mede invulling worden gegeven aan een trajectmatige aanpak, terwijl een dergelijke aanpak in het belang van [verzoekster] is te achten.
4.7
Het hof overweegt daarbij het volgende.
Uit de stukken, waaronder de verklaring van de gedragswetenschapper van 25 juni 2014, de behandelingsovereenkomst van [instelling 1] ten aanzien van [verzoekster] van 6 augustus 2014 en het hulpverleningsplan voor de periode van 17 juni 2014 tot en met 17 september 2014, blijkt onder meer dat [verzoekster] een beschadigd meisje is met complexe problematiek. Van jongs af aan kent zij problemen in het uiten en het reguleren van haar emoties, problemen met het accepteren van gezag en autoriteit en problemen op het gebied van impulsiviteit en concentratie. [verzoekster] heeft veel traumatische gebeurtenissen meegemaakt in haar vroegere jeugd, zoals huiselijk geweld en alcoholmisbruik door de ouders, waardoor zij, in verband met de chronische blootstelling daaraan, een theatrale persoonlijkheidsstoornis dreigt te ontwikkelen. [verzoekster] toont weinig inzicht in haar eigen problematiek en heeft veel toezicht nodig inzake haar sociaal-emotioneel functioneren. Zij is een onzeker meisje met een laag zelfbeeld en is beïnvloedbaar.
In het verleden heeft [verzoekster] seksueel wervend, grensoverschrijdend gedrag laten zien en zichzelf in risicovolle situaties gebracht. Eind april 2014 is [verzoekster] niet teruggekomen van haar verlof. [verzoekster] is weggelopen met [vriend], haar vriendje van de groep. [vriend] gebruikte lithium en andere middelen tegen psychose. Hij had deze middelen echter niet ingenomen en daarmee was de kans op agressie groot.
4.8
[verzoekster] lijkt baat te hebben bij haar behandeling binnen [instelling 1].
Op [instelling 1] heeft [verzoekster] een positieve ontwikkeling doorgemaakt en is zij toegegroeid naar een open behandeling.
Tijdens de gesloten plaatsing bij [instelling 1] is gebleken dat [verzoekster] voldoende mogelijkheden heeft, mits zij begeleid kan worden in haar dagelijkse functioneren.
[verzoekster] houdt zich, sinds de overplaatsing naar een andere groep, overwegend goed aan de regels en de met haar gemaakte afspraken. Ook haar inzet op school, haar leerprestaties en haar gedrag op school worden positief genoemd. Haar verstandhouding met haar ouders is aan het verbeteren.
Toch lijkt [verzoekster] de verleidingen en de daarmee gepaard gaande risico's in de maatschappij nog onvoldoende te kunnen inschatten en kan zij zichzelf hierdoor onvoldoende daartegen beschermen. [verzoekster] laat groei zien op het gebied van assertiviteit en zelfvertrouwen maar tijdens spanning is zij nog onvoldoende weerbaar. Volgens de behandelaars van [instelling 1] kleven aan de open plaatsing risico's vanwege met name haar neiging deviante jongeren op te zoeken en in het verkeerde circuit te belanden.
De mogelijkheid om haar bij terugval in een gesloten setting te kunnen plaatsen wordt door zowel de stichting als de behandelaars als een noodzakelijk vangnet gezien en moet leiden tot beperking van de ernst van zo'n terugval en een snelle stabilisatie.
4.9
Er zijn aldus weliswaar positieve veranderingen, maar deze zijn nog niet voldoende bestendig gebleken. Er zijn nog steeds wezenlijke zorgen om [verzoekster], in het bijzonder wat betreft haar beïnvloedbaarheid en seksueel wervend gedrag.
De ernst van de (gedrags)problematiek van [verzoekster] brengt naar het oordeel van het hof mee dat de machtiging tot gesloten plaatsing nodig is om de noodzakelijke zorg en veiligheid voor haar te kunnen garanderen. [verzoekster] heeft recht op bijzondere bescherming en daaronder dient mede te worden verstaan dat er met [verzoekster] trajectmatig, stapsgewijs, gewerkt wordt naar meer zelfstandigheid. Het hof neemt daarbij in overweging dat [verzoekster] wat betreft haar vrijheid en te nemen verantwoordelijkheden binnenkort weer een nieuwe stap gaat nemen. Ten tijde van de behandeling ter zitting volgt [verzoekster] onderwijs op de interne school van [school], maar zij zal, zoals door haar gezinsvoogd ter zitting is bevestigd, binnen een termijn van 10 weken na zomervakantie, ingeschreven worden voor regulier onderwijs en derhalve de overstap maken naar een externe school, hetgeen nieuwe risico's en uitdagingen voor [verzoekster] meebrengt. Met stichting en de rechtbank acht het hof de schade die een terugval voor [verzoekster] kan veroorzaken zo groot dat het daardoor gerechtvaardigd is om de machtiging tot gesloten plaatsing te verlengen tot 5 januari 2015. Dat de machtiging thans is geschorst maakt het oordeel van het hof niet anders. Immers onder vigeur van de huidige gesloten machtiging is een zogeheten trajectaanpak zonder meer mogelijk en deze aanpak is in het belang van [verzoekster].
4.1
Het hof onderkent, zoals door zowel de advocaat van [verzoekster] als de advocaat van de moeder terecht is opgemerkt, dat de mogelijkheid van schorsing van de tenuitvoerlegging van de machtiging tot gesloten plaatsing als bedoeld in artikel 29h lid 6 WJZ de zorgaanbieder, in het kader van de door de wetgever uitdrukkelijke voorziene wenselijkheid van en noodzaak tot ‘maatwerk’ inzake de opvoeding, feitelijk zeggenschap geeft over de vrijheid van de minderjarige. Die zeggenschap is evenwel gebaseerd op en afgebakend door de voorafgaande toetsing door de rechter. Aldus is voldaan aan de in artikel 5, lid 1, aanhef en onder d, EVRM gestelde vereisten dat de detentie van een minderjarige berust op een wettelijk voorgeschreven procedure, dat die detentie rechtmatig is in de zin dat deze slechts plaatsvindt op grond van een rechterlijke beslissing en dat die detentie ertoe strekt toe te zien op de opvoeding van de minderjarige. Bedoelde zeggenschap van de zorgaanbieder vormt dan ook geen beletsel voor de thans te nemen beslissing.
4.11
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te bekrachtigen.
4.12
De beschikking is ingevolge artikel 29h lid 1 WJZ bij voorraad uitvoerbaar.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 27 juni 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
De beschikking is gegeven door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. M.P. den Hollander en mr. D. van Emden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 16 september 2014 in bijzijn van de griffier.