Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordelingVaststaande feiten
“Betalingen18.1De betaling van de huurprijs en van al hetgeen verder krachtens deze huurovereenkomst is verschuldigd, zal uiterlijk op de vervaldata in wettig Nederland betaalmiddel - zonder opschorting, korting, aftrek of verrekening met een vordering welke huurder op verhuurder heeft of meent te hebben - geschieden door storting dan wel overschrijving op een door verhuurder op te geven rekening. (…)
18.2Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300,00 per maand.”
€ 1.282,61 per maand bedroeg, onbetaald gelaten.
Procedure in eerste aanleg
1 januari 2011, alsmede met een bedrag aan buitengerechtelijke kosten ad € 1.000,- en de proceskosten.
Bespreking van de grieven
de grieven 1 tot en met 4komt [appellante] op tegen de verwerping door de kantonrechter van het beroep op opschorting en verrekening. De grieven falen reeds vanwege het door [geïntimeerde] (voor het eerst in hoger beroep) gedane beroep op artikel 18.1 uit de algemene voorwaarden, hiervoor aangehaald in rechtsoverweging 2.1.3. Uit artikel 18.1 volgt dat de huurder gehouden is de huurprijs tijdig te betalen en deze betalingsverplichting niet kan opschorten of verrekenen met een (gepretendeerde) vordering op de verhuurder. Nu [geïntimeerde] zich in zijn memorie van grieven wel op artikel 18.1 heeft beroepen en niets is gesteld of gebleken waaruit volgt dat hij zich niet op deze bepaling kan beroepen, staat dit beroep op het slagen van de opschortings- en verrekeningsverweren van [appellante] in de weg. Hetgeen [appellante] in de (toelichting op de) grieven over deze verweren heeft aangevoerd, kan dan ook bij gebrek aan belang onbesproken blijven.
- Het boetebeding is opgenomen in algemene voorwaarden, die door derden zijn opgesteld en bedoeld zijn om gebruikt te worden bij tal van overeenkomsten, met variërende huurprijzen;
- Het boetebedrag, € 300,- voor iedere maand dat een huurtermijn onbetaald blijft, is niet afhankelijk van de hoogte van de huurprijs. De verhouding tussen het boetebedrag en de huurprijs varieert dan ook, met dien verstande dat de boete nimmer minder dan 2% van de huurprijs kan bedragen. Naarmate de huurprijs lager is, is de boete in verhouding tot de huurprijs hoger. Bij een huurprijs van € 10.000,- per maand bedraagt de boete per maand 3% van de huurprijs, bij een huurprijs van € 1.250,- per maand is dat 24% per maand, 288% per jaar. Dat betekent dat naarmate de huurprijs lager is, de boete aan (relatieve) betekenis wint;
- De boete strekt niet alleen tot nakoming, maar onmiskenbaar ook tot schadevergoeding. De verbintenis waaraan de boete is verbonden, is een verbintenis tot vergoeding van schade. Op grond van de wet bestaat de schade wegens vertraging in de voldoening van deze verbintenis uit de wettelijke (handels)rente, die vanaf 2010 ongeveer 8% per jaar heeft bedragen. Bij een huurprijs van € 1.250,- is de boete dan ook 36 keer zo hoog als de wettelijke handelsrente, de op grond van de wet verschuldigde schadevergoeding;
- Het boetebeding voorziet niet in een vermindering van het boetebedrag na een beperkte periode, waarna duidelijk is dat de huurder niet wil betalen en de boete als prikkel tot tijdige betaling geen effect heeft gehad;
- Volgens de berekeningen van [geïntimeerde] in de memorie van antwoord bedraagt de verschuldigde boete per ultimo april 2013 € 61.500,-, bijna 10 maal het verschuldigde huurbedrag;
- [geïntimeerde] heeft niet aangevoerd dat hij ten gevolge van het uitblijven van de betaling van de huurtermijnen schade heeft geleden die hoger is dan de wettelijke schadevergoeding.
Grief 6is gericht tegen deze beslissing. Volgens [appellante] heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] in de fase voorafgaand aan de procedure geen werkzaamheden verricht die niet onder het bereik van een proceskostenveroordeling vallen. [geïntimeerde] stelt dat zijn gemachtigde dergelijke werkzaamheden wel heeft verricht.