ECLI:NL:GHARL:2014:7323

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
23 september 2014
Zaaknummer
200.116.313-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Risico-aansprakelijkheid voor opstallen en scheurvorming in de achtergevel van een aanbouw

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, stond de risico-aansprakelijkheid voor opstallen centraal, specifiek in verband met scheurvorming in de achtergevel van de aanbouw van een pand. De appellant, wonend te [woonplaats], had in eerste aanleg als eiser opgetreden tegen de geïntimeerden, beiden wonende te [woonplaats]. De zaak betrof de vraag of de scheurvorming in de achtergevel van de aanbouw was veroorzaakt doordat de balkonopbouw van de aangrenzende panden op deze achtergevel was komen te rusten. Het hof nam de inhoud van een eerder tussenarrest van 9 oktober 2012 over en behandelde het verdere verloop van het geding in hoger beroep, waarbij deskundigenrapporten en memorie na deskundigenbericht werden ingediend.

De deskundige, ing. [deskundige 1], werd benoemd om onderzoek te verrichten naar de oorzaak van de scheurvorming. Hij concludeerde dat er geen bewijs was dat het balkon van de geïntimeerden debet was aan de scheurvorming in de uitbouw van de appellant. De deskundige stelde dat de schade volledig was ontstaan door een onvoldoende robuuste constructie en fundering van de uitbouw van de appellant. De appellant voerde tegen de concept-rapportage van de deskundige gemotiveerd bezwaar aan, maar het hof oordeelde dat de deskundige voldoende gemotiveerd en overtuigend had gereageerd op de bezwaren.

Uiteindelijk concludeerde het hof dat niet was komen vast te staan dat de balkonopbouw van de geïntimeerden verantwoordelijk was voor de scheurvorming in de achtergevel van de aanbouw van de appellant. De vorderingen van de appellant werden afgewezen, met uitzondering van de vordering ten aanzien van de schutting bij het afdak, die gedeeltelijk werd toegewezen. Het hof veroordeelde de geïntimeerden tot het verwijderen van de schutting en stelde de kosten van het hoger beroep vast, waarbij de appellant als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.087.681/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 99931/HA ZA 08-119)
arrest van de tweede kamer van 23 september 2014
in de zaak van
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. D.A. Westra kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
1.
[geïntimeerde 1],
2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. F.H. Kappelhof, kantoorhoudende te Delfzijl.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 9 oktober 2012 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het verdere verloop van het geding in hoger beroep blijkt uit:
- een deskundigenrapport d.d. 7 februari 2014;
- een begrotingsbeschikking van de raadsheer-commissaris d.d. 17 maart 2014;
- een memorie na deskundigenbericht van [appellant];
- een antwoordmemorie na deskundigenbericht.
1.2
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1
In genoemd tussenarrest heeft het hof ing. [deskundige 1] (hierna: de deskundige) tot deskundige benoemd teneinde een (aanvullend) onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht uit te brengen omtrent de volgende vragen:
1) Rust het balkon van [geïntimeerden] op de uitbouw van [appellant], in die zin dat er belastingoverdracht plaatsvindt vanuit het balkon naar de uitbouw van [appellant]?
2) Heeft uw antwoord op de vorige vraag tot gevolg dat geoordeeld moet worden dat de scheurvorming in de uitbouw van [appellant] (mede) is veroorzaakt doordat het balkon van [geïntimeerden] op de uitbouw van [appellant] rust? Zo ja, voor welke deel (percentage) is naar uw inschatting het balkon van [geïntimeerden] debet aan de scheurvorming in de uitbouw van [appellant]?
3) Als de uitbouw van [appellant] later is aangebouwd aan het pand van [geïntimeerden], had [appellant] of diens rechtsvoorganger maatregelen kunnen treffen - door het aanbrengen van dilatatie en/of anderszins - om scheurvorming in de uitbouw te voorkomen? Zo ja, kunt u een inschatting geven in hoeverre (percentage) de schade hierdoor is ontstaan?
4) Kunt u een inschatting geven in welke mate (percentage) de beperkte samenhang van de achtergevel van de uitbouw aan de scheurvorming heeft bijgedragen?
5) Heeft u nog verdere opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?
2.2
De deskundige heeft als volgt gerapporteerd:
"(…) Bovenstaande vragen zijn door ondergetekende op 15 april 2013 beantwoord
in een CONCEPT-rapport (zaaknummer: 9931/HA ZA 08-119; met referentie:
5009-0301-002_31_.RO1/OD). De antwoorden zoals opgenomen in deze CONCEPT-rapportage
luiden als volgt:
'Na het (deels opnieuw) bestuderen van de stukken kom ik tot de volgende voorlopige
antwoorden:
1. Zoals ik in de rapportage van 9 juni 2010 reeds meldde zitten beide gevels aan elkaar
vast, hetgeen betekent dat er sprake is van onderlinge krachtsoverdracht. Dit
betekent dus ook dat er sprake is van belastingoverdracht vanuit het balkon naar de
uitbouw van [appellant].
2. Bij de beantwoording van vraag 2 stuit ik op de volgende onduidelijkheden. Punt 1:
Tijdens de inspectie zaten de gevels aan elkaar vast maar er wordt in het dossier gesproken over een situatie waarbij het balkon voorheen niet op de gevel van [appellant]
rustte, hetgeen dus afwijkt van hetgeen ik tijdens de inspectie kon waarnemen. Uit
het dossier heb ik niet kunnen opmaken of en in welke mate de gevel/ het balkon van
[geïntimeerden] is gezakt ten opzichte van de gevel van [appellant]. Punt 2 dient er gezien de
ouderdom van het “balkon” van [geïntimeerde 1] sprake te zijn geweest van een significante
belastingverhoging binnen of op de gevel of de vloer(-en) van [geïntimeerde 1] om nieuwe
zettingen te veroorzaken. Het moet dan wel een belastingverhoging op korte afstand
(binnen circa 2 m) van het pand van [appellant] betreffen en de belastingverhoging dient
op een zodanig tijdstip te zijn aangebracht dat deze de schade kan hebben
veroorzaakt. Op basis van de thans beschikbare informatie kan niet worden
geconcludeerd dat het balkon van [geïntimeerde 1] debet is aan de scheurvorming in de
uitbouw van [appellant]. Zonder aanvullende informatie concludeer ik daarom dat 0% van
de schade aan de uitbouw van [appellant] is veroorzaakt door het balkon van [geïntimeerden]
3. Als de uitbouw van [appellant] later is aangebouwd aan het pand van [geïntimeerden] dan had
[appellant] maatregelen kunnen treffen om scheurvorming in de uitbouw te voorkomen,
met name door het toepassen van een meer robuuste constructie en fundering in
combinatie met het toepassen van dilatatie of ruimte tussen de gevels en
funderingen. De schade is op basis van de thans bekende gegevens voor 100%
ontstaan als gevolg van een onvoldoende robuuste constructie en fundering van de
uitbouw van [appellant].
4. Analoog aan antwoord 3 is de conclusie dat de beperkte samenhang van de uitbouw
van [appellant] voor 100% de schade heeft veroorzaakt.
5. Verdere opmerkingen: nadere informatie over de opgetreden verschilzettingen in
relatie tot de tijd, aangebrachte belastingverhogingen en funderingswijze van de
uitbouw van [appellant] zijn van wezenlijk belang om bovenstaande voorlopige conclusies
te ondersteunen dan wel te ontkrachten. Aangezien dergelijke informatie grotendeels
ontbreekt, kan de oorzaak van schade aan de onroerende zaak niet worden
toegeschreven aan [geïntimeerden]'
Op 30 juli 2013 is door de advocaat van [geïntimeerde 1], Mr. F.H. Kappelhof, een brief gestuurd
gedateerd 29 juli 2013, waarin hij aangeeft dat dhr. [geïntimeerde 1] (en mevrouw [geïntimeerde 2]) kunnen
instemmen met de inhoud van het deskundigenonderzoek.
Op 31 mei 2013 zijn naar aanleiding van mijn CONCEPT-rapportage, zoals gerapporteerd op
15 april 2013, door de advocaat van [appellant], Rotshuizen Geense Advocaten te Leeuwarden,
per e-mail een aantal aanvullende vragen/opmerkingen gesteld, te weten:
Vraag 1.
U geeft als antwoord op de vraag of het balkon van [geïntimeerden] op de uitbouw van [appellant]
rust, dat beide gevels aan elkaar vast zitten en dat daardoor sprake is van onderlinge
krachtsoverdracht. U verzuimt hier te vermelden dat de muur van het pand van [appellant]
ouder is dan het balkon van [geïntimeerden] Dit is het geval omdat er vroeger een brandgang
liep, al waar thans door [appellant] c.s. [lees: [geïntimeerden]; toevoeging door het hof] het balkon is gerealiseerd.
Vraag 2.
U geeft aan niet uit het dossier te kunnen hebben opmaken of en in welke mate de
gevel/het balkon van [geïntimeerden] is gezakt ten opzichte van de gevel van [appellant]. Als
gezegd noopt dit tot onderzoek ter plaatse. Verder verwijs ik naar de opmerkingen bij
vraag 1. Onbegrijpelijk is uw conclusie dat het balkon van [geïntimeerden] niet debet zou zijn
aan de scheurvorming in de uitbouw van [appellant]. Dit klemt temeer daar u zelf
vraagtekens hebt/onduidelijkheden bij een en ander.
Vraag 3.
De uitbouw van [appellant] was eerder aanwezig dan het balkon van [geïntimeerden] Bovendien
bevat de uitbouw van [appellant] wel degelijk een fundering. Uit het dossier, produktie H4 bij
akte uitlating zijn de foto’s ook overgelegd. Onbegrijpelijk is dan ook dat u oordeelt dat er
sprake zou zijn van een onvoldoende robuuste constructie en fundering van de uitbouw.
Immers een fundering is aanwezig en ten tweede bent u niet eens (opnieuw) ter plaatse
geweest. Volledigheidshalve zend ik u hierbij nog de foto’s die als productie H4 in de
procedure zijn gebracht.
Vraag 4.
Voorvloeiend uit de reactie op vraag 3 is uw antwoord/conclusie op vraag 4 dat de
beperkte samenhang van de uitbouw voor 100% de schade van [appellant] zou hebben
veroorzaakt. Onbegrijpelijk en ook niet op feiten gesteund.
Vraag 5.
Als verdere opmerkingen geeft u aan dat nadere informatie over opgetreden
verschilzettingen ontbreekt. Als gezegd over de funderingswijze was en is wel degelijk
informatie, zoals foto’s beschikbaar. Bovendien bent u door het gerechtshof als
deskundige ingeschakeld en mag ook onderzoek het op die wijze verkrijgen van
informatie verwacht worden. Dit klemt temeer daar u zelf die informatie noodzakelijk acht
om uw antwoorden op de voorgaande vragen te ondersteunen, dan wel te ontkrachten.
Slotopmerkingen.
Naar aanleiding van uw concept-rapport heeft mijn cliënt via [X] de deskundige de
heer ing. [deskundige 2] ingeschakeld. Hij heeft het concept-rapport en de situatie ter
plaatse beoordeeld. De bevindingen van de heer [deskundige 2] zijn vervat in zijn schrijven
van 28 mei 2013. De eerder genoemde opmerkingen namens mijn cliënt worden hierin
bevestigd en zelfs gesterkt.Naar aanleiding van bovengenoemde vragen/opmerkingen is op vrijdag 10 januari 2014
aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de fundering van de uitbouw aan de achterzijde van
de onroerende zaak aan [adres]. Op circa 30 cm uit de achtergevel heb ik aan de
buitenzijde van de uitbouw een proefsleuf laten graven teneinde te bepalen op welke wijze
en op welke diepte de uitbouw is gefundeerd (zie figuur 1 en 2).
Uit de inspectie blijkt dat de onderzijde van de (buiten)gevel van de uitbouw van de
onroerende goed aan de [adres]is gelegen op circa 43 cm beneden het huidige
maaiveldniveau. Tevens is aan de onderzijde van de vrijgegraven buitengevel geen
fundering aangetroffen in de vorm van bijvoorbeeld een betonnen funderingsstrook of een
getrapt metselwerk. De muur loopt derhalve recht naar beneden door en is niet verbreed.
Deze bevindingen zijn deels afwijkend van hetgeen door [deskundige 2] is gerapporteerd.
[deskundige 2] rapporteert dat aan de binnenzijde wel sprake is van een verbreed
funderingselement in de vorm van een getrapt gemetselde fundering. De onderzijde van
deze fundering is gelegen op circa 42 cm beneden de klinkerverharding in de uitbouw.
Mijn interpretatie van de situatie is dat er inderdaad sprake is van een gevel met weinig
samenhang en een gebrekkige fundering. De fundering is ondiep en asymmetrisch.
Dit ondersteunt de reeds door mij gecommuniceerde antwoorden.
Mede op basis van de aanvullende inspectie d.d. 10 januari 2014 kom ik tot de volgende
antwoorden op de door Rotshuizen Geense Advocaten te Leeuwarden per e-mail gestelde
vragen/opmerkingen:
1. Dat de muur van [appellant] ouder is dan het balkon van [geïntimeerde 1] heeft geen invloed op
mijn conclusies. De betreffende situatie is al bijzonder oud en daarom is de volgorde
van bouwen minder relevant. De betreffende gevels ter plaatse van de aansluiting
van beide panden zakken nu vrijwel niet meer.
2. Onderzoek ter plaatse is uitgevoerd maar geeft geen aanwijzing over in het verleden
opgetreden zakkingsverschillen van gevels. Het dossier en potentiële alternatieve
bronnen geven eveneens geen informatie over dit onderwerp, hetgeen reeds eerder
door mij was vastgesteld en gerapporteerd. Door partijen is geen relevante
historische informatie verstrekt op basis waarvan een zakkingsverschil tussen de
gevels eenduidig kan worden vastgesteld/gekwantificeerd.
3. De fundering van de uitbouw van [appellant] is marginaal (ondiep, smal, niet sterk, niet
stijf) en asymmetrisch. De gevel van de uitbouw is ter plaatse van de schade niet
alleen gescheurd, maar in het verleden ook al deels opnieuw gemetseld. Mede op
basis de proefsleuf die ik heb laten graven blijft mijn conclusie dat er sprake is van
een onvoldoende robuuste constructie.
4. De schade aan de uitbouw van [appellant] bevindt zich helemaal niet ter plaatse van het
balkon en het is niet aannemelijk dat het pand van [geïntimeerde 1], inclusief het balkon, in de
afgelopen circa 10 jaar onderhevig is geweest aan een significante zetting. Het is
derhalve niet aannemelijk dat het pand van [geïntimeerde 1] de oorzaak van de schade van de
uitbouw van [appellant] is.
5. Uit geen van de beschikbare gegevens (foto’s) kan worden afgeleid dat zakking van
het pand/balkon van [geïntimeerde 1] de oorzaak is van de schade van de uitbouw van [appellant].
De eerdere inspectie door mij, en ook de proefsleuf die ik later heb laten graven, kan
ook niet worden afgeleid dat er een verband is tussen het pand/balkon van [geïntimeerde 1] en
de opgetreden schade aan de uitbouw van [appellant].
Uit bovenstaande kan worden afgeleid dat de antwoorden die ik als concept heb
gerapporteerd, mijns inziens ongewijzigd als definitief kunnen worden beschouwd."
2.3
Zoals uit het hiervoor geciteerde rapport blijkt, heeft [appellant] tegen de concept-rapportage gemotiveerd bezwaar gevoerd, waarbij hij zich heeft gebaseerd op de bevindingen van een door hem - via [X] (hierna: [X]) - ingeschakelde deskundige, de heer ing. [deskundige 2] (hierna: [deskundige 2]). [deskundige 2] heeft deze bevindingen neergelegd in een brief d.d. 28 mei 2013 aan [X].
2.4
[deskundige 2], schrijft, samengevat, het volgende.
Onderzoek heeft uitgewezen dat de "balkon-aanbouw" aan het pand van [geïntimeerden] midden vorige eeuw (1945-1950) is aangebracht met een gemeenschappelijk deel van circa 3 à 4 m aan de achtergevel van [adres](pand [appellant]). De fundering van het gemeenschappelijke ofwel direct aanliggende geveldeel kantelt zodanig schuin, dat de fundering aan de [adres]-pandzijde (pand [geïntimeerden]) sterk naar beneden is gezakt en aan de [adres]-pandzijde naar boven is gekanteld. De eenzijdige belasting van de "balkon-aanbouw" heeft aldus in de ondergrond een extra zetting veroorzaakt, welke de muur van [adres]zodanige trekbelasting oplegt, dat deze scheurvorming te zien geeft. Ook de scheurpatronen geven aan, dat voornamelijk de naderhand aangebrachte balkon-aanbouw, zich horizontaal van het pand [adres]afkantelt, alsmede hier een extra verticale zetting geeft bij het gezamenlijke deel. Het afkantelen heeft te maken met het feit dat de ondergrond onder de oude fundering zich al voor 90% heeft aangepast aan de belasting (namelijk vanaf 1900 tot 1945).
2.5
In zijn definitieve rapportage heeft de deskundige - na het (alsnog) verrichten van onderzoek ter plaatse - de door [appellant] opgeworpen bezwaren c.q. de bevindingen van [deskundige 2] weerlegd, zoals hiervoor geciteerd. Volgens de deskundige zou het feit dat de balkon-aanbouw van [geïntimeerden] op de achtergevel van [appellant] rust tot scheurvorming hebben kunnen leiden indien het pand van [geïntimeerden] in de afgelopen jaren een significant grotere zetting zou hebben ondergaan dan het pand van [appellant]. Voor een zodanig zettingsverschil heeft de deskundige echter geen aanwijzingen gevonden (zie zijn concept-antwoord op vraag 2 en zijn definitieve antwoord op vraag 4).
2.6
In de memorie na deskundigenbericht stelt [appellant] - met een beroep op een brief van [deskundige 2] d.d. 7 maart 2014 - het volgende. De balkonaanbouw van [geïntimeerden] is in twee fasen is uitgevoerd: (1) eind jaren veertig is de balkon-aanbouw tot de brandgang gebouwd en (2) in een latere periode is de brandgang tussen de uitbouw van het pand van [geïntimeerden] en de achtergevel van het pand van [appellant] dichtgemetseld tot een hoogte van bovenzijde balkon [geïntimeerden] Deze laatste uitbouw was in eerste instantie 1 à 2 cm los van de bovenzijde van de achtergevel van het pand van [appellant]. Na verloop van tijd is deze tweede fase gaan rusten op de achtergevel van het pand van [appellant] en heeft deze zich ook afgescheurd van de eerste fase van de uitbreiding van het balkon van het pand van [geïntimeerden] Aan de scheurvorming is duidelijk te zien dat deze heeft plaatsgevonden ná de tweede fase vanwege het duidelijk zichtbare metselverband, waarbij de gave koppen van de metselstenen tegen de eerste fase aan zijn gemetseld, zonder enig verband hiermee te maken. Met andere woorden: de tweede fase rust in feite
zonder verband met de eerste faserechtstreeks op de achtergevel en dus op de fundering van het pand van [appellant] en heeft zodoende de opgetreden scheurvorming veroorzaakt.
2.7
Het hof begrijpt hieruit dat [appellant] thans niet de als gevolg van de eerste fase van de balkonopbouw omstreeks 1945-1950 opgetreden zetting in de ondergrond als oorzaak van de scheurvorming aanvoert, maar de excentrische belasting die een aantal jaren geleden is ontstaan doordat de tweede fase van de balkonopbouw op de gevel van [appellant] is komen te rusten. Het hof is van oordeel dat de beginselen van een goede procesorde meebrengen, dat voor het onderzoeken van de thans door [appellant] gestelde oorzaak in dit late stadium van de procedure geen plaats meer is. Bovendien heeft de deskundige bij zijn onderzoek ter plaatse, zowel in eerste als in tweede instantie, kennelijk geen aanwijzingen gevonden voor het ontbreken van (voldoende) verband tussen de "eerste fase" en de "tweede fase" van de balkon-aanbouw van [geïntimeerden] en een daaruit voortvloeiende excentrische belasting op de gevel van [appellant]. De deskundige heeft integendeel vastgesteld dat het niet aannemelijk is dat het pand van [geïntimeerden], inclusief het balkon, in de afgelopen circa 10 jaar onderhevig is geweest aan een significante zetting
2.8
Het hof ziet ook in het overigens door [appellant] aangevoerde geen reden om te twijfelen aan de expertise van de deskundige. De deskundige heeft naar aanleiding van de door [appellant] tegen zijn concept-rapportage opgeworpen bezwaren opnieuw onderzoek ter plaatse verricht en heeft deze bezwaren voldoende gemotiveerd en overtuigend weerlegd. Het hof zal zich bij zijn beslissing dan ook baseren op de conclusies van de deskundige.
2.9
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat de balkonopbouw van [geïntimeerden] debet is aan de scheurvorming in de achtergevel van de aanbouw van [appellant]. Hierop stuiten de vorderingen sub 1 en 2 af.
2.1
Grief IIfaalt derhalve. Alleen
grief IIIslaagt (zie rechtsoverweging 19-21 van het tussenarrest van 24 april 2012).
Slotsom
2.11
De grieven slagen ten dele, zodat de bestreden vonnissen moeten worden vernietigd voor zover de vordering sub 3 ten aanzien van de schutting bij het afdak ("
schutting 2")is afgewezen. Het hof zal de vordering sub 3 toewijzen als in het dictum geformuleerd. Voor het overige zal het hof de bestreden vonnissen bekrachtigen.
Het hof zal [appellant] als de overwegend in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep. Deze zullen aan de zijde van [geïntimeerden] worden vastgesteld op € 284,- aan verschotten en € 894,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief
(1 punt in tarief II). Tevens dient [appellant] de kosten van het deskundigenbericht te dragen.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Groningen van 3 juni 2009, 23 september 2009 en 9 februari 2011 voor zover de vordering sub 3 ten aanzien van de schutting bij het afdak (
"schutting 2") is afgewezen en doet opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerden] binnen vier weken na betekening van deze uitspraak de schutting bij het afdak ("
schutting 2")te verwijderen en verwijderd te houden, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, tot een maximum van € 10.000,-, voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [geïntimeerden] na betekening nalaten aan deze veroordeling te voldoen;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [appellant] in de kosten van dit hoger beroep tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 284,- voor verschotten, alsmede in de kosten van het deskundigenbericht;
bekrachtigt genoemde vonnissen voor het overige;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. W. Breemhaar en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 23 september 2014.