4.1Tussen [A] en [geïntimeerde] is op 22 juli 2001 een bemiddelingsovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten om te komen tot verkoop van [C] aan de [adres] te [plaats] (hierna: [C]). De overeenkomst (productie 1 bij de inleidende dagvaarding) luidt als volgt:
“
(…)
2. [B] zal zich tijdens de sub 1. bedoelde periode naar beste weten en kunnen inzitten voor het tot stand brengen van een overeenkomst van verkoop tussen de opdrachtgever en één of meer derden met betrekking tot het genoemde object. [B] zal zich bij haar handelen laten leiden door de nadere gegevens omtrent het object zoals die tot slot van deze overeenkomst zijn opgenomen en meer in het bijzonder door de vraagprijzen van de opdrachtgever, welke vraagprijzen de opdrachtgever tijdens de looptijd van deze overeenkomst slechts in goed overleg met [B] kan verhogen. Ieder jaar zal de vraagprijs automatisch verhoogd worden met het door het C.B.S. vastgestelde prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie.
(…)
4. De opdrachtgever is aan [B] de hierna in sub 6. omschreven courtage verschuldigd, indien tijdens de looptijd van deze opdracht een overeenkomst tot stand komt tussen de opdrachtgever en één of meer derden, ongeacht het feit of deze overeenkomst al dan niet door toedoen van [B] is gerealiseerd.
De courtage is eveneens verschuldigd indien na het beëindigen van de opdracht een overeenkomst tot stand komt geheel of in zeer overwegende mate ten gevolge van de bemiddeling van [B].
5. De courtage is eveneens verschuldigd indien [B] er in slaagt, tijdens de termijn dat de opdracht loopt, één of meer derden bereid te vinden het object te kopen op de voorwaarden die door de opdrachtgever aan [B] zijn bekend gemaakt (zodat [B] derhalve geheel in haar bemiddelingsopdracht is geslaagd), maar de opdrachtgever dan ondanks de gegeven opdracht toch niet bereid is op deze, door hem zelf gestelde voorwaarden, feitelijk te verkopen.
6. De opdrachtgever is aan [B] courtage verschuldigd van NLG 150.000,=/ € 68.067,03 bij het tot stand komen der verkoopovereenkomst.
(…)
11. Bij beëindiging en/of opzegging van deze overeenkomst door de opdrachtgever, alsmede niet verlenging van de bemiddelingsopdracht door de opdrachtgever, is de opdrachtgever aan [B] een vergoeding verschuldigd van 1% van de vraagprijs van het pand, inventaris, handelsnaam en goodwill, met een minimum van NLG 1.000,=/ € 453,78, exclusief B.T.W.
(…)
Registergoed
(…)
Verkoopprijs NLG 7.500,000,=/ € 3.403.351,60 k.k.
Inventaris, handelsnaam en goodwill
(…)
Vraagprijs NLG 495.000,=/ € 224.621,21
(…)”.
Het in artikel 6 genoemde bedrag van NLG 150.000,-/€ 68.067,03 zal hierna worden aangeduid als de courtage.