In deze zaak gaat het om een spoedappel in een kort geding betreffende het hoofdverblijf van een minderjarige. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 16 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het de beslissing van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel heeft bekrachtigd. De zaak betreft een conflict tussen [appellante], de moeder van de minderjarige, en [geïntimeerde], de vader, over de zorg voor hun kind, [minderjarige], geboren in 2006. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige]. In een eerder vonnis van 17 juni 2014 had de voorzieningenrechter bepaald dat [minderjarige] voorlopig aan [geïntimeerde] zou worden toevertrouwd, omdat er zorgen waren over het alcoholgebruik van [appellante].
De procedure in hoger beroep begon met een dagvaarding op 4 juli 2014, gevolgd door een memorie van antwoord op 29 juli 2014. Tijdens het pleidooi zijn er pleitnotities overgelegd door beide advocaten. Het hof heeft in zijn beoordeling de zorgen van [geïntimeerde] over de opvoedingssituatie van [minderjarige] in overweging genomen, evenals de recente ontwikkelingen in de situatie van [appellante].
Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de zorg voor [minderjarige] bij [appellante] in gevaar was. Het hof benadrukte dat het belang van [minderjarige] voorop staat en dat er een bodemprocedure loopt waarin de situatie verder kan worden onderzocht. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige] is om de huidige situatie niet te wijzigen totdat er meer duidelijkheid is vanuit de bodemprocedure. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft het verzoek van [appellante] om het vonnis van de voorzieningenrechter te vernietigen afgewezen en de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd.