ECLI:NL:GHARL:2014:7145

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 september 2014
Publicatiedatum
16 september 2014
Zaaknummer
200.119.439-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep verworpen wegens gebrek aan grieven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.A. Pots, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, maar heeft geen grieven aangevoerd tegen het vonnis in eerste aanleg. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant op 10 juni 2014 geen grieven heeft ingediend, ondanks eerder verleend uitstel. Hierdoor heeft het hof ambtshalve een roldatum bepaald waarop de wederpartij verval van instantie kon vorderen. De geïntimeerden, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.V. van Ophem, hebben op deze roldatum arrest gevraagd. Het hof heeft geoordeeld dat het vonnis van de rechtbank niet in strijd is met rechtsregels van openbare orde en dat het hoger beroep van de appellant verworpen moet worden. De appellant wordt als in het ongelijk gestelde partij beschouwd en wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die zijn begroot op € 4.961,- aan verschotten en € 2.290,- aan salaris voor de advocaat. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.119.439/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 119034 / HA ZA 10-514)
arrest van de eerste kamer van 16 september 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. G.A. Pots, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

gevestigd te [woonplaats],
2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
3.
[geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 22 september 2010 en 21 december 2011 gewezen door de toenmalige rechtbank Groningen, sector civielrecht (hierna: de rechtbank).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 19 maart 2012 - hersteld bij exploot van 20 december 2012 - is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis van 21 december 2011 met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 8 januari 2013. De conclusie van de appeldagvaarding luidt:
"(...) bij arrest, voor zoveel mogelijk wettelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Voor recht te verklaren dat [geïntimeerden] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming op [geïntimeerden] rustende verbintenis tot het fiscaal begeleiden van de transacties tussen [appellant] en [X] in het jaar 2000;
II.
De overeenkomst tussen [geïntimeerden] en [appellant] te ontbinden althans te vernietigen, waarbij [appellant] niet gehouden is een vervangende prestatie te bieden;
III.
Voor recht te verklaren dat de jegens [geïntimeerden] geleverde prestaties als onverschuldigd terug kunnen worden gevorderd;
IV.
Voor recht te verklaren dat de algemene voorwaarden van [geïntimeerden] niet van toepassing zijn, althans deze te vernietigen, voor zover deze op de overeenkomst van [geïntimeerden] en [appellant] van toepassing zijn en voor [appellant] beperkend zijn, in verband met door [geïntimeerden] gemaakte beroepsfouten;
V.
Voor recht te verklaren dat [geïntimeerden] in strijd met de zorgplicht handelde en mitsdien onrechtmatig handelde jegens [appellant] ten gevolge waarvan door [appellant] schade heeft geleden;
VI.
Te bepalen dat [geïntimeerden] aansprakelijk is voor de schade die [appellant] heeft geleden, en nog zal lijden en voor recht te verklaren dat die aansprakelijkheid niet wordt verminderd door de omstandigheid dat [appellant] geen gebruik maakte van het rechtsmiddel beroep tegen de uitspraak op het bezwaar en te bepalen dat het bedrag dat [geïntimeerden] aan [appellant] dient te voldoen, € 144.838,-- bedraagt, althans een nader door de rechtbank vast te stellen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente tot aan de datum van het wijzen van arrest;
VII.
[geïntimeerden] te veroordelen in de kosten van de procedure en de nakosten, zowel in deze als in de vorige instantie, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het ten deze te wijzen arrest tot de dag der algehele voldoening."
2.2
Aan [appellant] is enige malen uitstel verleend voor het indienen van de memorie van grieven. Ter rolle van 4 juni 2013 is aan [appellant] uitstel verleend voor het dienen van grieven tot 10 juni 2014, ambtshalve peremptoir.
2.3
[appellant] heeft op de rol van 10 juni 2014 niet van grieven gediend, waarna de zaak is verwezen naar de rol van 22 juli 2014 voor het nemen van de memorie van grieven, ambtshalve peremptoir (royement).
2.4
[geïntimeerden] hebben op de rol van 22 juli 2014 arrest gevraagd en zij hebben daartoe de stukken overgelegd.

3.De beoordeling

3.1
In art. 251 Rv is bepaald dat indien de proceshandeling waarvoor de zaak staat, langer dan twaalf maanden niet is verricht, de rechter op verlangen van de wederpartij van de partij die de proceshandeling moet verrichten, een roldatum bepaalt waarop deze wederpartij verval van instantie kan vorderen, dan wel kan vragen om een laatste uitstel te verlenen aan de partij die de proceshandeling moet verrichten, of om vonnis te vragen. De rechter kan hiertoe, eveneens na verloop van twaalf maanden, ook ambtshalve een roldatum bepalen.
3.2
Het hof heeft met toepassing van de laatste volzin van art. 251 Rv ambtshalve een roldatum bepaald - in dit geval: 22 juli 2014 - waarop de wederpartij van [appellant] verval van instantie kon vorderen, dan wel kon vragen om een laatste uitstel te verlenen aan [appellant], of om arrest te vragen. [geïntimeerden] hebben, in overeenstemming met art. 251 Rv alsmede met het bepaalde in art. 2.21 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven, arrest gevraagd.
3.3
Nu [appellant] geen grieven heeft ontwikkeld tegen het vonnis waarvan beroep, en in aanmerking nemend dat het vonnis van de rechtbank van 21 december 2011 niet in strijd is met rechtsregels die van openbare orde zijn, zal het hoger beroep van [appellant] worden verworpen.
3.4
[appellant] moet in hoger beroep worden beschouwd als de in het ongelijk te stellen partij. Het hof zal [appellant] dan ook veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: ½ punt in tarief VIII).
De beslissing
Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep van [appellant];
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van [geïntimeerden] tot aan deze uitspraak op € 4.961,- aan verschotten en op € 2.290,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.E.L. Fikkers en mr. D.H. de Witte, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 16 september 2014.