In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De zaak betrof een geschil over de overtreding van een non-concurrentiebeding en de daaruit voortvloeiende contractuele boete. De appellant, die een pakketdienst exploiteerde, had een overeenkomst met [gefailleerden], die een transport- en koeriersdienst aanboden. De appellant had de overeenkomst met onmiddellijke ingang beëindigd zonder de overeengekomen opzegtermijn van drie maanden in acht te nemen, wat leidde tot de eis van [gefailleerden] om de contractuele boete van € 150,- per niet gereden dag te voldoen.
In eerste aanleg had de kantonrechter geoordeeld dat de appellant de opzegtermijn niet had gerespecteerd en dat de boete derhalve was verbeurd. De appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat de boete disproportioneel was en dat hij in redelijkheid had kunnen opzeggen vanwege een verwachte daling van zijn inkomsten. Het hof oordeelde dat de appellant de overeenkomst zonder inachtneming van de opzegtermijn had beëindigd en dat er geen feiten waren die de boete onaanvaardbaar maakten. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees de grieven van de appellant af.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Groningen en wees het meer of anders gevorderde af. Dit arrest werd uitgesproken op 16 september 2014 door de drie rechters in het openbaar.