ECLI:NL:GHARL:2014:7138

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 september 2014
Publicatiedatum
16 september 2014
Zaaknummer
200.143.327
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie in het kader van WSNP en fiscale voordelen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 september 2014, betreft het een hoger beroep inzake de wijziging van partneralimentatie. De man, die was toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (WSNP), verzocht om een herbeoordeling van de alimentatiebijdrage aan de vrouw. De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 282,- per maand moest betalen, maar de man was van mening dat deze beslissing onterecht was, gezien zijn financiële situatie en de toepassing van het VTLB (vrij te laten bedrag) in het kader van de WSNP.

Het hof oordeelde dat er sprake was van een relevante wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling rechtvaardigde. Het hof stelde vast dat de rechtbank ten onrechte de alimentatienormen als uitgangspunt had genomen in plaats van het VTLB. De man stelde dat zijn inkomen, dat onder de WSNP viel, niet toereikend was om de alimentatie te betalen. Het hof nam in overweging dat belastingteruggaven als inkomen in de boedel vallen en dat het fiscale voordeel van de man niet gebruikt kon worden voor de betaling van de alimentatie.

Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, concludeerde het hof dat de man in staat was om een lagere bijdrage van € 200,- per maand te betalen, met ingang van 26 maart 2013. De rechtbank had de alimentatie te hoog vastgesteld, en het hof vernietigde de eerdere beschikking en bepaalde de nieuwe alimentatiebijdrage. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, gezien de relatie tussen partijen als gewezen echtgenoten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.143.327/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 345469)
beschikking van de familiekamer van 16 september 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E.M. van Essen te Woerden,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B.A.M. Oude Breuil te Enschede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 december 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 12 maart 2014;
- het verweerschrift, ingekomen op 12 mei 2014;
- een journaalbericht van mr. Van Essen met bijlagen, ingekomen op 18 augustus 2014.
2.2
Bij beschikking van 5 juni 2014 heeft dit hof de werking van de bestreden beschikking geschorst, voor zover de door de man aan de vrouw met ingang van 26 maart 2013 te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een bedrag van € 164,40 per maand te boven gaat en het meer of anders verzochte afgewezen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 28 augustus 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 25 februari 2009 ontbonden door inschrijving van de beschikking tot echtscheiding van 18 februari 2009 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Bij echtscheidingsconvenant, dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking, door partijen ondertekend in januari 2009, zijn partijen ten aanzien van de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw het volgende overeengekomen:
1. ALIMENTATIE
1.1
Partijen zijn van mening dat de man momenteel draagkracht heeft om alimentatie ten behoeve van de vrouw te voldoen van € 300.”
3.3
Op de man is bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 26 maart 2013 de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (verder: WSNP) van toepassing verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
De rechtbank heeft in de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking de beschikking van die rechtbank van 18 februari 2009 en het tussen partijen in januari 2009 gesloten convenant in die zin gewijzigd dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 26 maart 2013 wordt bepaald op € 282,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, en het meer of overig verzochte afgewezen. De rechtbank heeft voorts bepaald dat de beschikking van 18 februari 2009 en het convenant van januari 2009 voor het overige in stand blijven en partijen hun eigen proceskosten betalen.
4.2
De man is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. In grief I stelt de man dat de rechtbank ten onrechte een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw heeft vastgesteld. In de grieven II en III stelt de man dat de rechtbank ten onrechte een draagkrachtberekening heeft gemaakt met de voor hem geldende bijstandsnorm als uitgangspunt, omdat niet die norm, maar het door de rechter-commissaris in de schuldsaneringsregeling vastgestelde vrij te laten bedrag (het VTLB) de norm is in zaken waarin de WSNP van toepassing is. In grief IV voert de man aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat door de man genoten belastingvoordeel kan worden aangewend voor alimentatie en in grief V dat het door de man te behouden deel van de inkomsten uit overwerk kan worden aangewend voor alimentatie. In grief VI voert de man aan dat de rechtbank ten onrechte een bedrag aan reiskosten en het eigen risico voor zijn zorgverzekering aftrekt van het VTLB. In grief VII stelt de man ten slotte dat de vrouw ten onrechte geen inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie, waardoor niet alleen haar behoefte aan een bijdrage niet kan worden berekend, maar er ook geen jusvergelijking kan worden opgesteld.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In hoger beroep is tussen partijen niet in geschil dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) die een hernieuwde beoordeling van behoefte en draagkracht rechtvaardigt.
5.2
Het hof stelt, evenals in de beslissing op het schorsingsverzoek van de man van 5 juni 2014, bij de beoordeling van dit geschil voorop dat in het geval een onderhoudsplichtige is toegelaten tot de WSNP het uitgangspunt is dat deze saniet geen draagkracht heeft.
5.3
De man stelt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte een onderhoudsbijdrage heeft opgelegd, nu het VTLB een minimuminkomen betreft waarin geen ruimte wordt gelaten om een dergelijke niet in de WSNP vallende onderhoudsbijdrage voldoen. De ruimte boven het VTLB is volgens de man bestemd voor de schuldeisers en het VTLB is voor de saniet. De rechtbank heeft volgens de man dan ook ten onrechte de alimentatienormen als uitgangspunt genomen, terwijl het VTLB de norm dient te zijn.
De vrouw heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.
5.4
Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft in de onderhavige zaak in afwijking van het onder 5.2 genoemde uitgangspunt het VTLB ad € 1.273,-, vermeerderd met het door de man te behouden vakantiegeld, het door de man te behouden inkomen uit overwerk en het niet verbruikte eigen risico ZKV en verminderd met door de man zelf te betalen reiskosten, in totaal € 1.199,-, als inkomen van de man aangemerkt en hier vervolgens de alimentatierichtlijnen en de voor de man toepasselijke bijstandsnorm op toegepast, waarna een draagkracht van € 164,60 per maand voor partneralimentatie resteert. Door de man zijn tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de rechtbank niet tot dit oordeel mocht komen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de rechtbank nadrukkelijk in zijn oordeel heeft betrokken dat de man is toegelaten tot de WSNP.
Zoals het hof reeds in de beslissing op het schorsingsverzoek van de man heeft overwogen worden belastingteruggaven beschouwd als inkomen, welke in de boedel vallen. Het fiscale voordeel dat de man heeft bij betaling van partneralimentatie staat de man dus niet ter vrije beschikking en kan door hem niet worden gebruikt voor de betaling van een onderhoudsbijdrage voor de vrouw. De man heeft wel recht op vakantiegeld en de helft van zijn verdiensten uit overwerk en van hem kan in dit geval gevergd worden dat die inkomsten worden aangewend voor de betaling van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. Voorts is niet gebleken dat de reiskosten en het eigen risico van de man hoger zijn dan de bedragen waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden. Nu in de bijstandsnorm bedragen zijn opgenomen waar ook reeds rekening mee is gehouden bij de berekening van het VTLB, waaronder de wooncomponent en de ziektekostencomponent, oordeelt het hof het redelijk de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw vast te stellen op € 200,- per maand. Gesteld noch gebleken is dat bij vaststelling van de hoogte van de onderhoudsbijdrage van de man op € 200,- per maand de vrouw per maand een hoger besteedbaar inkomen heeft dan de man, zodat het maken van een jusvergelijking niet nodig is.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 december 2013, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 18 februari 2009 en het tussen partijen gesloten convenant van januari 2009 en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 26 maart 2013 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 200,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.J. Haarhuis, M.L. van der Bel en D.J. Buijs, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 16 september 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.