ECLI:NL:GHARL:2014:7132

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 september 2014
Publicatiedatum
16 september 2014
Zaaknummer
200.127.890-03
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verschoningsverzoek van een raadsheer in een civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 september 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot verschoning van een raadsheer, hier aangeduid als [raadsheer 1]. Dit verzoek volgde op een wrakingsverzoek dat was ingediend door [verzoeker], die betrokken was in een civiele procedure tegen [verweerster]. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 1 september 2014, werd duidelijk dat [raadsheer 1] eerder betrokken was bij een zaak tussen [verzoeker] en [verweerster] betreffende de omgangsregeling met hun dochter, [minderjarige]. Dit leidde tot de vrees dat [raadsheer 1] niet onpartijdig zou kunnen oordelen in het huidige wrakingsverzoek.

De verschoningskamer, bestaande uit mrs. H.J. Deuring, J.H. Kuiper en L. Groefsema, heeft de argumenten van [raadsheer 1] in overweging genomen. Het hof oordeelde dat de eerdere betrokkenheid van [raadsheer 1] bij de zaak, in combinatie met het verzoek van [verzoeker] om zich te distantiëren van een eerdere beschikking, voldoende aanleiding gaf om te concluderen dat de vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd was. De verschoningskamer heeft daarom besloten het verzoek tot verschoning toe te wijzen.

De beslissing is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is op 11 september 2014 ondertekend. Deze uitspraak benadrukt het belang van onpartijdigheid in de rechtspraak en de noodzaak voor rechters om zich te distantiëren van zaken waarin zij eerder betrokken zijn geweest, om de integriteit van het proces te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
Verschoningskamer
zaaknummer gerechtshof 200.127.890/03
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/105557/FA RK 10-1174)
Beslissing van 11 september 2014
Op het mondelinge verzoek tot verschoning ingevolge artikel 40 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
[raadsheer 1],
raadsheer in dit hof,
verzoeker,
in de zaak tussen:
[verzoeker ],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: voorheen mr. J.G. Brands, thans mr. R. Skála, kantoor houdende te Haren,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
advocaat: voorheen achtereenvolgens mr. J.E.I. Bazuin en mr. B. Delhaye,
thans mr. J.M. van Rongen, kantoor houdende te Heerenveen.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de familiekamer van de sector civiel van het hof is een procedure aanhangig tussen [verzoeker ] als verzoeker en [verweerster] als verweerster.
1.2
Op 12 augustus 2014 is een mondelinge behandeling van deze zaak gehouden voor de familiekamer van het hof, bestaande uit [raadsheer 2] (voorzitter), [raadsheer 3] en [raadsheer 4]. Aanwezig waren [verzoeker ] in persoon, bijgestaan door mr. J.G. Brands, [verweerster] in persoon, bijgestaan door mr. J.M. van Rongen, en [A], namens de Raad voor de Kinderbescherming. Mr. J.G. Brands heeft zich tijdens deze mondelinge behandeling onttrokken. [verzoeker ] heeft tijdens deze mondelinge behandeling [raadsheer 2], [raadsheer 3] en [raadsheer 4] gewraakt. De voorzitter heeft hierop de behandeling van de zaak geschorst. Het van deze mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken. [raadsheer 2], [raadsheer 3] en [raadsheer 4] hebben niet in de wraking berust.
1.3
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 1 september 2014 behandeld door de wrakingskamer, bestaande uit mrs. H.J. Deuring (voorzitter), J.H. Kuiper en L. Janse. [verzoeker ] is bij deze behandeling verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. R. Skála. [raadsheer 2], [raadsheer 3] en [raadsheer 4] zijn niet verschenen. [verzoeker ] en mr. Skála hebben het verzoek mondeling toegelicht. De pleitaantekeningen van mr. Skála maken deel uit van de stukken.
1.4
[verzoeker ] heeft tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek de beschikking van het toenmalige hof Leeuwarden van 4 oktober 2006 tussen partijen in de zaak met rekestnummer 0600125 overgelegd, waarbij dit hof de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 21 december 2005, waarin het verzoek van [verzoeker ] tot wijziging van het gezag over de minderjarige dochter van partijen, [minderjarige], en het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] is afgewezen, heeft bekrachtigd. Voormelde beschikking van 4 oktober 2006 is mede gewezen door [raadsheer 1].
1.5
De behandeling van het wrakingsverzoek is vervolgens voor korte duur geschorst voor beraad door de wrakingskamer.
1.6
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is vervolgens hervat. Tijdens deze hervatting heeft [verzoeker ] [raadsheer 1] verzocht zich te distantiëren van de inhoud van voormelde beschikking van 4 oktober 2006.
1.7
[raadsheer 1] heeft daarop, wederom na schorsing en hervatting van de mondelinge behandeling, verzocht zich te mogen verschonen.
1.8
Daarop is de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek wederom geschorst. Het verschoningsverzoek van [raadsheer 1] is aansluitend behandeld door de verschoningskamer. [verzoeker ] is bij deze behandeling verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. R. Skála. [raadsheer 1] is niet verschenen.
1.9
Na sluiting van de behandeling van het verschoningsverzoek heeft de verschoningskamer zich beraden en onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is van deze uitspraak de schriftelijke uitwerking.

2.De beoordeling van het verzoek

2.1
[raadsheer 1] heeft voor zijn verzoek tot verschoning aangevoerd dat tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek hem uit de door [verzoeker ] overgelegde beschikking van 4 oktober 2006 is gebleken dat hij eerder als raadsheer van (de rechtsvoorganger van) dit hof bemoeienis heeft gehad met de zaak tussen [verzoeker ] en [verweerster] met betrekking tot de vaststelling van een omgangsregeling tussen [verzoeker ] en dochter [minderjarige]. Deze betrokkenheid in samenhang met het door [verzoeker ] aan hem gedane verzoek om zich te distantiëren van de inhoud van de eerdere beschikking van het hof is voor [raadsheer 1] aanleiding te verzoeken om zich te mogen verschonen van de verdere behandeling van het wrakingsverzoek.
2.2
De verschoningskamer overweegt dat bij de beoordeling van een verschoningsverzoek uitgangspunt dient te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.3
Vervolgens dient te worden onderzocht of de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de vrees dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden - objectief - gerechtvaardigd is.
2.4
De verschoningskamer oordeelt dat de eerdere betrokkenheid van [raadsheer 1] bij het geschil tussen [verzoeker ] en [verweerster] over de vaststelling van een omgangsregeling tussen [verzoeker ] en dochter [minderjarige] in samenhang met het door [verzoeker ] tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek aan [raadsheer 1] gedane verzoek zich van de inhoud van genoemde beschikking van 4 oktober 2006 te distantiëren, voldoende aanwijzing opleveren dat de vrees dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden objectief gerechtvaardigd is.
2.5
Het verzoek tot verschoning zal daarom worden toegewezen.

3.De beslissing

Het hof (de verschoningskamer):
wijst het verzoek tot verschoning van [raadsheer 1] toe.
Deze beslissing is gegeven door mrs. H.J. Deuring, J.H. Kuiper en L. Groefsema, leden van de verschoningskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 september 2014, uitgewerkt en ondertekend op 11 september 2014.