ECLI:NL:GHARL:2014:7131

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 september 2014
Publicatiedatum
16 september 2014
Zaaknummer
200.112.890-02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in civiele procedure betreffende omgangsregeling minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 september 2014 een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door [verzoeker], in het kader van een civiele procedure over de omgangsregeling met zijn minderjarige dochter [minderjarige]. Tijdens een mondelinge behandeling op 12 augustus 2014, waar [verzoeker] en [verweerster] aanwezig waren, heeft [verzoeker] de raadsheren [raadsheer 1], [raadsheer 2] en [raadsheer 3] gewraakt. Hij stelde dat de raadsheren vooringenomen waren en dat hij onvoldoende ruimte had gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen. Het hof heeft de behandeling van de zaak geschorst en het wrakingsverzoek is op 1 september 2014 behandeld door de wrakingskamer, bestaande uit mrs. H.J. Deuring (voorzitter), J.H. Kuiper en L. Groefsema.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek voldoet aan de vereisten van artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [verzoeker] heeft aangevoerd dat de behandeling van de zaak moest worden aangehouden in afwachting van de uitkomst van een klachtprocedure bij Lentis, maar dat dit niet werd toegestaan. De raadsheren hebben in hun verweerschrift aangegeven dat de mondelinge behandeling gekenmerkt werd door weinig vertrouwen van [verzoeker] in het hof en dat de beslissingen die zijn genomen procesueel van aard zijn en geen grond voor wraking vormen.

De wrakingskamer heeft geoordeeld dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van de raadsheren. De procedurele beslissingen die zijn genomen, zoals het niet toestaan van nieuwe verzoeken of het aanhouden van de behandeling, zijn niet vatbaar voor wraking. De wrakingskamer heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen, zowel het primaire als het subsidiaire verzoek, en heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de raadsheren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
Wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.127.890/02
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden C/17/105557/FA RK 10-1174)
Beslissing van 11 september 2014
Op het mondelinge verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
advocaat: voorheen mr. J.G. Brands, thans mr. R. Skála, kantoor houdende te Haren,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[raadsheer 1], [raadsheer 2] en [raadsheer 3],
raadsheren in dit hof.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de sector civiel van het hof is een procedure aanhangig tussen [verzoeker] als verzoeker en [verweerster] als verweerster met betrekking tot de vaststelling van een omgangsregeling tussen [verzoeker] en zijn minderjarige dochter [minderjarige].
1.2
Op 12 augustus 2014 is een mondelinge behandeling van deze zaak gehouden voor de familiekamer van het hof, bestaande uit [raadsheer 1] (voorzitter), [raadsheer 2] en [raadsheer 3]. Aanwezig waren [verzoeker] in persoon, bijgestaan door mr. J.G. Brands, [verweerster] in persoon, bijgestaan door mr. J.M. van Rongen, en [A], namens de Raad voor de Kinderbescherming. Mr. J.G. Brands heeft zich tijdens deze mondelinge behandeling aan de zaak onttrokken. [verzoeker] heeft tijdens deze mondelinge behandeling [raadsheer 1], [raadsheer 2] en [raadsheer 3] gewraakt. De voorzitter heeft hierop de behandeling van de zaak geschorst. Het van deze mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
1.3
[raadsheer 1], [raadsheer 2] en [raadsheer 3] hebben niet in de wraking berust. [raadsheer 1] heeft, mede namens [raadsheer 2], bij verweerschrift van 21 augustus 2014 op het wrakingsverzoek gereageerd. Ook [raadsheer 3] heeft dit gedaan bij emailbericht van 24 augustus 2014 aan de griffie van de wrakingskamer. [raadsheer 1] heeft bij emailbericht van 21 augustus 2014 aan de griffie van de wrakingskamer bericht niet gehoord te willen worden op het wrakingsverzoek.
1.4
Ter griffie is verder binnengekomen het faxbericht van [verzoeker] van 22 augustus 2014, met bijlage, en het faxbericht van 28 augustus 2014 van mr. Van Rongen.
1.5
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 1 september 2014 behandeld door de wrakingskamer, bestaande uit mrs. H.J. Deuring (voorzitter), J.H. Kuiper en L. Janse. [verzoeker] is bij deze behandeling verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. R. Skála. [raadsheer 1], [raadsheer 2] en [raadsheer 3] zijn niet verschenen. [verzoeker] en mr. Skála hebben het verzoek mondeling toegelicht. De pleitaantekeningen van mr. Skála maken deel uit van de stukken. [verzoeker] heeft ter zitting de beschikking van dit hof van 4 oktober 2006 met zaaknummer 0600125 overgelegd, alsmede zijn aantekeningen van de op 12 augustus 2014 gehouden mondelinge behandeling en een CD-rom waarop is geschreven "H.L 12-8-2014".
1.6
Mr. L. Janse heeft, naar aanleiding van hetgeen [verzoeker] op de zitting heeft aangevoerd, ter zitting verzocht zich ter zake de wrakingszaak te mogen verschonen. De behandeling van het wrakingsverzoek is daarop geschorst.
1.7
Aansluitend heeft de verschoningskamer het verschoningsverzoek mondeling behandeld en vervolgens het verschoningsverzoek bij mondelinge uitspraak toegewezen. Deze mondelinge uitspraak is uitgewerkt bij beschikking van de verschoningskamer van heden met zaaknummer 200.127.890/03.
1.8
Vervolgens is in overleg met [verzoeker] de mondelinge behandeling door de wrakingskamer in de huidige samenstelling (mrs. H.J. Deuring (voorzitter), J.H. Kuiper en L. Groefsema) voortgezet in de stand waarin deze zich voorafgaand aan het verschoningsverzoek bevond.

2.De beoordeling van het verzoek

De ontvankelijkheid van het verzoek
2.1
Het wrakingsverzoek voldoet, anders dan mr. Van Rongen heeft aangevoerd, aan de vereisten waaraan het op grond van artikel 37 Rv moet voldoen. Dat mr. Brands zich aan de zaak had onttrokken voordat [verzoeker] zijn mondelinge wrakingsverzoek deed, staat niet in de weg aan de ontvankelijkheid van [verzoeker] in dit verzoek .
De gronden van het wrakingsverzoek
2.2
[verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij primair [raadsheer 1], [raadsheer 2] en [raadsheer 3] wil wraken en subsidiair uitsluitend [raadsheer 2] (de oudste raadsheer). Zijn wrakingsverzoek berust kort gezegd op de volgende gronden.
[verzoeker] heeft allereerst aangevoerd dat hij wenste dat de behandeling van de zaak werd aangehouden in afwachting van de uitkomst van de door hem geëntameerde klachtprocedure bij Lentis, de instelling van waaruit het deskundigenrapport in de procedure tussen hem en [verweerster] is opgesteld. Nu dit niet werd toegestaan was wraking voor hem de enige uitweg. Naar de mening van [verzoeker] wees alles er tijdens de mondelinge behandeling op dat het hof uitging van de juistheid van het deskundigenrapport van Lentis.
Verder is [verzoeker] van mening dat hij, vergeleken met de wederpartij, onvoldoende ruimte heeft gekregen om ter zitting zijn standpunt naar voren te brengen.
[verzoeker] acht voorts het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 12 augustus 2014 onvolledig en te rooskleurig ten faveure van de raadsheren opgemaakt. Volgens hem zat het hof hem, anders dan de wederpartij, erg op de huid. In het proces-verbaal is niet opgenomen dat de oudste raadsheer naar zijn achtergrond heeft gevraagd, welke vraag volgens [verzoeker] ervan getuigt dat deze raadsheer bevooroordeeld is. Na de oudste raadsheer hebben uiteindelijk ook de andere behandelende raadsheren zich tegen hem gekeerd. Ook is in het proces-verbaal niet opgenomen dat [verzoeker] aanhouding van de mondelinge behandeling wenste en dat zijn verzoek door het hof werd opgevat als wraking.
2.3
[raadsheer 1] en [raadsheer 2] hebben kort gezegd in hun verweerschrift verklaard dat het verloop van de mondelinge behandeling op 12 augustus 2014 werd gekenmerkt door weinig tot geen vertrouwen van [verzoeker] in het hof. Zij zijn van mening dat de leden van het hof geduld hebben getoond met betrekking tot [verzoeker]. Het uiteindelijke wrakingsverzoek is gedaan nadat [verzoeker] tijdens het laatste woord te kennen is gegeven geen verzoeken in juridische zin meer te mogen indienen en geen stukken meer te mogen overleggen. Dit zijn volgens hen processuele beslissingen die niet vatbaar zijn voor wraking. De motivering van het hof om in zaken als de onderhavige een deskundige te laten rapporteren is gelegen in het belang van de minderjarige hetgeen vergt dat het hof kan beslissen op basis van de daarvoor noodzakelijke informatie, wat hier niet anders lag.
2.4
[raadsheer 3] heeft aldus gesteld dat het wrakingsverzoek niet kan slagen, omdat [verzoeker] slechts is gewezen op het procesreglement dat geen ruimte biedt voor zijn verzoeken. De kennelijk door [verzoeker] als kritisch ervaren vragen treffen volgens [raadsheer 3] hetzelfde lot.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
2.5
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) haar de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.6
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.7
Voor zover het wrakingsverzoek erop is gegrond dat [verzoeker] niet de gelegenheid is gegeven om nieuwe verzoeken te doen, dan wel dat niet is beslist om de behandeling van de zaak aan te houden dan wel dat [verzoeker] niet is toegestaan ter zitting stukken over te leggen, overweegt de wrakingskamer dat het gaat om procedurele beslissingen en dat dergelijke beslissingen in beginsel geen grond vormen voor wraking. Dit is alleen dan anders, indien (de motivering van) een dergelijke beslissing een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de bij een partij bestaande vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is. Aan geen van de bestreden procedurele beslissingen van de rechter op zichzelf noch in gezamenlijkheid valt – objectief gezien – naar het oordeel van de wrakingskamer de vrees voor partijdigheid te ontlenen.
2.8
Overigens wordt uit het proces-verbaal, met inbegrip van de volgens [verzoeker] daarin niet opgenomen tekst, niet kenbaar dat [verzoeker] om aanhouding van de behandeling van de zaak heeft verzocht dan wel heeft willen verzoeken, opdat de uitkomst van de klachtprocedure bij Lentis in de procedure zou worden meegenomen.
2.9
De wrakingskamer acht uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 12 augustus 2014, ook met inbegrip van de door [verzoeker] gestelde niet opgenomen tekstdelen, voorts niet voldoende gebleken van een bejegening van [verzoeker] die wijst op vooringenomenheid van de raadsheren. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat het proces-verbaal geen letterlijke weergave, maar een zakelijke weergave is van het verhandelde ter zitting, waarbij het besprokene veelal is opgenomen in een leesbaarder vorm.
2.1
De wrakingskamer overweegt in het bijzonder dat de volgens [verzoeker] in het proces-verbaal niet opgenomen tekst met de verklaring van [raadsheer 2] (de oudste raadsheer):
"ik moet u weer even onderbreken want ik weet dat dat uw achtergrond is"niet duidt op haar vooringenomenheid of niet onpartijdig zijn, noch die van [raadsheer 1] en [raadsheer 3]. De wrakingskamer begrijpt uit de context van de door [verzoeker] overgelegde - volgens hem weggelaten - tekst dat het daarbij uitsluitend gaat over "achtergrond" in de zin van de mening van [verzoeker].
2.11
Dat [verzoeker] vergeleken met [verweerster] onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om tijdens de mondelinge behandeling het woord te voeren is niet uit het proces-verbaal, ook met inbegrip van de door [verzoeker] gestelde niet opgenomen tekstdelen, gebleken. Hieruit blijkt juist dat de advocaat van [verzoeker] royaal in de gelegenheid is geweest het woord te voeren. Aldus is op dit punt evenmin van vooringenomenheid of het niet onpartijdig zijn van deze raadsheren gebleken.
2.12
De wrakingskamer ziet ook overigens geen aanleiding voor het toewijzen van het primaire wrakingsverzoek tegen de raadsheren dan wel van het subsidiaire wrakingsverzoek tegen [raadsheer 2]. Het primaire en het subsidiaire wrakingsverzoek zullen daarom worden afgewezen.

3.De beslissing

Het hof (de wrakingskamer):
wijst het primaire en het subsidiaire wrakingsverzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. H.J. Deuring, J.H. Kuiper en L. Groefsema, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 september 2014.