ECLI:NL:GHARL:2014:7094

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 augustus 2014
Publicatiedatum
12 september 2014
Zaaknummer
200.141.810-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf en zorgregeling van minderjarige na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de minderjarige [kind], geboren in 2009, na de echtscheiding van de ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 13 november 2013 aangevochten, waarin was bepaald dat [kind] zijn hoofdverblijf bij de vader zou hebben. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en te bepalen dat [kind] bij haar zou verblijven, met een zorgregeling die de omgang met de vader zou waarborgen.

De vader, verweerder in hoger beroep, heeft de verzoeken van de moeder bestreden en verzocht om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. Bureau Jeugdzorg Friesland (BJZ) heeft eveneens de verzoeken van de moeder bestreden en gepleit voor handhaving van de huidige situatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juni 2014 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en is er ook een tolk aanwezig geweest.

Het hof heeft in zijn overwegingen de belangen van [kind] vooropgesteld en gekeken naar de opvoedingssituatie bij beide ouders. Het hof heeft vastgesteld dat [kind] al geruime tijd bij de vader verblijft en zich daar goed ontwikkelt. De moeder heeft zorgen geuit over de mogelijkheid van herhaling van huiselijk geweld door de vader, terwijl de vader stelt dat hij een stabiele opvoedingssituatie biedt. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van [kind] is om zijn hoofdverblijf bij de vader te handhaven, maar heeft ook een omgangsregeling vastgesteld die de moeder in staat stelt om contact met [kind] te onderhouden.

De beslissing van het hof houdt in dat de huidige weekendregeling wordt voortgezet en dat er extra dagen in de vakanties worden toegevoegd, zodat [kind] ook in de schoolvakanties bij de moeder kan verblijven. Het hof heeft de verzoeken van de moeder tot benoeming van een bijzonder curator en tot kinderalimentatie afgewezen, omdat deze niet noodzakelijk werden geacht in het belang van [kind]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.141.810/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland FA RK 11-1439 en FA RK 12-1000)
beschikking van de familiekamer van 21 augustus 2014
inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.L. van Leer, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.M. Bakker, kantoorhoudend te Heerenveen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Bureau Jeugdzorg Friesland,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna te noemen: BJZ.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 13 november 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 12 februari 2014, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te beslissen:
I. dat de minderjarige [kind], geboren [in 2009], zijn hoofdverblijf zal hebben bij de moeder;
II. in het geval het hof het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het hoofdverblijf van [kind] zal bekrachtigen, te bepalen dat er een zorgregeling zal gelden tussen de moeder en [kind]
- gedurende de eerste vier maanden na 13 november 2013 zoals door de rechtbank bepaald,
- waarna de regeling vanaf 13 maart 2014 zal worden uitgebreid in die zin dat de omgang onbegeleid zal plaatsvinden om het weekend bij de moeder, van vrijdag uit school tot zaterdag 18.00 uur, waarbij de moeder [kind] zal ophalen van school en de vader [kind] op zaterdagavond zal ophalen in [woonplaats],
- en vanaf 13 mei 2014 zal worden uitgebreid tot een onbegeleide weekendregeling van eens per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur waarbij de moeder [kind] zal ophalen uit school en de vader [kind] zondagavond zal ophalen uit [woonplaats],
- en waarbij tevens de vakanties en feestdagen tussen partijen bij helfte dienen te worden verdeeld
III. een bijzonder curator te benoemen;
IV. ingeval het hoofdverblijf van [kind] bij de moeder wordt bepaald, te bepalen dat de vader gehouden is om de moeder bij vooruitbetaling een maandelijkse bijdrage te voldoen van € 500,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] dan wel een zodanig bedrag als het hof redelijk acht.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 april 2014, heeft de vader de verzoeken in hoger beroep van de moeder bestreden en verzocht de moeder niet ontvankelijk te verklaren althans haar verzoeken onder I en IV af te wijzen met bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep.
2.3
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 28 maart 2014 heeft BJZ de verzoeken van de moeder in hoger beroep bestreden en verzocht het hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep op de bestreden onderdelen te bekrachtigen.
2.4
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 19 februari 2014 een brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de raad) van 18 februari 2014 met de mededeling dat de raad niet beschikt over relevante rapportages/adviezen;
- op 10 maart 214 een journaalbericht van mr. Van Leer van 7 maart 2014 met een brief van die datum met bijlagen zijnde ontbrekende stukken uit eerste aanleg;
- op 28 mei 2014 een brief van BJZ van 26 mei 2014 met bijlagen betreffende de ondertoezichtstelling.
2.5
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op donderdag 12 juni 2014. De ouders zijn in persoon verschenen en werden bijgestaan door hun advocaten. De moeder is voorts bijgestaan door mevrouw Mikealjan, tolk in de Russische taal (en ingeschreven onder nummer 217 in het tolkenregister). Namens de raad, opgeroepen in het kader van zijn adviserende taak, is de heer Kelderhuis verschenen. Namens BJZ zijn verschenen mevrouw E. Schaafsma, gezinsvoogd, en mr. F.M. de Jong. Mr. Van Leer en mr. De Jong hebben mede het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn [in 2008] met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is [in 2009] [kind] (hierna [kind]) geboren. De ouders zijn gezamenlijk met het gezag over [kind] belast.
3.2
Bij beschikking van [2012] heeft de rechtbank Noord-Nederland de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
[kind] staat sinds 31 mei 2011 voorlopig en met ingang van 31 augustus 2011 definitief onder toezicht van BJZ. De termijn van de ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 15 november 2013 voor de periode vanaf 1 december 2013 tot 1 december 2014.
3.4
[kind] is op 31 mei 2011 op basis van een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing geplaatst in een crisis opvanggezin, eerst voor de duur van vier weken, naderhand verlengd tot 31 augustus 2011 en vervolgens tot 31 augustus 2012. Met ingang van 31 augustus 2011 is [kind] bij de vader thuis gaan wonen (in de voormalige echtelijke woning). Hij verblijft daar sindsdien.
3.5
Bij beschikking van 21 september 2011 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om op grond van artikel 1:253a BW het hoofdverblijf van [kind] bij haar te bepalen dan wel een zorgregeling vast te stellen tussen haar en [kind] aangehouden en aan de raad verzocht onderzoek te doen naar de hoofdverblijfplaats van [kind] en de mogelijkheden voor een zorg- en opvoedingsregeling. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het, in het kader van de ondertoezichtstelling is, aan BJZ is om het beleid te bepalen omtrent de verblijfplaats van [kind] en de omgang tussen hem en de ouders.
3.6
De raad heeft vervolgens in zijn rapport van 3 juni 2012 omtrent het onderzoek gerapporteerd en geadviseerd het hoofdverblijf van [kind] te bepalen bij de moeder en een zorgregeling vast te stellen tussen [kind] en de vader.
3.7
Bij beschikking van 7 november 2012 heeft de rechtbank de beslissing omtrent het hoofdverblijf en de zorgregeling opnieuw aangehouden en een contactregeling vastgesteld tussen de moeder en [kind] in een frequentie en duur door BJZ te bepalen doch tenminste eenmaal per drie weken, al dan niet begeleid, om meer zicht te krijgen op de situatie van/bij de moeder en haar opvoedingscapaciteiten en op de bereidheid van elk van de ouders, in het bijzonder de vader, om het contact tussen [kind] en de andere ouder toe te staan en zelfs te bevorderen.
3.8
Eerst na deze beschikking zijn, door middel van een aantal schriftelijke aanwijzingen van BJZ aan de ouders, (begeleide) omgangscontacten tussen de moeder en [kind] tot stand gekomen, in die zin dat de moeder [kind] eenmaal per drie weken voor één tot anderhalf uur onder begeleiding heeft kunnen ontmoeten op een neutrale plek in [plaats]. Hoewel de omgangscontacten tussen de moeder en [kind] op zich redelijk goed zijn verlopen, is BJZ er niet in geslaagd om met de ouders tot uitbreiding van de door de rechtbank aangegeven minimale frequentie en tot onbegeleide omgangscontacten te komen.
3.9
Bij haar beslissing van 13 november 2013 heeft de rechtbank, zowel in de afzonderlijke 253a-procedure als in de echtscheidingsprocedure, bepaald dat [kind] zijn hoofdverblijf bij de vader zal hebben en is een zorgregeling vastgesteld tussen [kind] en de moeder waarbij de omgang tussen [kind] en de moeder in een periode van zes maanden wordt opgebouwd naar een (onbegeleide) weekendregeling van eens per veertien dagen een weekend van vrijdag tot zondag. Bij deze beschikking zijn verder, voor zover in hoger beroep van belang, afgewezen het verzoek van de vader om hem te belasten met het eenhoofdig gezag over [kind] en de verzoeken van de moeder om een bijzonder curator te benoemen en om een door de vader aan haar te betalen bedrag aan kinderalimentatie vast te stellen.
3.1
De moeder is van deze beschikking in hoger beroep gekomen voor zover het betreft het hoofdverblijf, de zorgregeling, de bijzonder curator en de kinderalimentatie. De vader heeft zich hiertegen verweerd.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van [kind], de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de benoeming van een bijzonder curator en de kinderalimentatie voor het geval [kind] zijn hoofdverblijf bij de moeder zal verkrijgen.
4.2
De ouders uitoefenen het gezag over [kind] gezamenlijk uit.
4.3
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
4.4
De rechter beproeft alvorens te beslissen op voormeld verzoek, een vergelijk tussen de ouders en kan, ook ambtshalve, indien geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen dan wel bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kunnen worden gelegd.
4.5
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
* de standpunten
4.6
De moeder voert in hoger beroep aan dat bij de beoordeling van de opvoedingssituatie van [kind] bij de vader onvoldoende rekening is gehouden met het risico dat zich opnieuw huiselijk geweld zal voordoen, in het bijzonder wanneer de vader een nieuwe relatie mocht aangaan. De vader heeft, volgens de moeder, meerdere relaties gehad waarin huiselijk geweld aan de orde was. Zij betwist dat de vader voor zichzelf voldoende hulpverlening heeft gehad om herhaling te voorkomen. De moeder acht het risico op herhaling van het relationele geweld groot en maakt zich ernstig zorgen over het risico dat [kind] daarvan getuige zal zijn. Zij voelt zich in deze zorgen gesteund door het advies van de raad in zijn rapport van 3 juli 2012 en de beslissing van het hof van 30 januari 2014 in de zogenaamde artikel 12-procedure ten aanzien van het sepot van haar aangiftes jegens de man betreffende huiselijk geweld. De moeder wijst er op dat het getuige zijn van huiselijk geweld voor kinderen net zo aangrijpend en schadelijk is voor hun ontwikkeling als het fysiek ondergaan van geweld. Verder is volgens de moeder duidelijk dat de bereidheid van de vader om mee te werken aan omgang tussen [kind] en haar minimaal is en dat hij zich zal blijven verzetten tegen omgang. Zij vreest dat de vader zal voortgaan met een negatieve houding jegens haar en met zijn verzet tegen omgang, totdat zij als moeder van [kind] volledig buiten spel is gezet. De moeder erkent haar eigen problemen met diagnose PTSS doch wijst erop dat dit door de raad in zijn rapport van 3 juli 2012 weliswaar als risicofactor aan haar zijde wordt genoemd maar zelfs op dat moment voor de raad geen beletsel vormde om plaatsing van [kind] bij haar te adviseren. De moeder heeft nadien al het mogelijke gedaan om haar situatie te verbeteren en te stabiliseren, en heeft hiervan ook de bewijzen aangedragen. Volgens de moeder is zij in staat is om [kind] een goede en veilige opvoedingssituatie te bieden.
4.7
De vader erkent dat tussen hem en de moeder sprake is geweest van verbaal geweld doch stelt dat beide partijen daaraan in gelijke mate debet zijn geweest. [kind] heeft hiervan echter weinig tot niets meegekregen. De vader geeft verder aan dat hij nimmer fysiek gewelddadig is geweest jegens de moeder. Hij meent dat de aangiften van de moeder zijn gedaan om hem te diskwalificeren. Hij heeft verder tijdig hulp gezocht bij een psycholoog en heeft door gesprekken meer zelfinzicht gekregen in zijn relaties met vrouwen en heeft beter leren luisteren. Volgens de vader is de kans op herhaling nagenoeg nihil. Hij benadrukt verder dat hij [kind] al bijna drie jaar een stabiele en veilige opvoedingssituatie biedt en dat [kind] zich bij hem leeftijdsadequaat ontwikkelt. Er zijn op dat punt geen zorgen over [kind]. De vader geeft verder aan dat hij een goede samenwerkingsrelatie heeft met BJZ en steeds zijn medewerking heeft verleend aan de omgang tussen de moeder en [kind] zoals deze is vastgesteld door BJZ en de rechtbank. Hij heeft echter wel ernstige zorgen over het welzijn van [kind] tijdens deze omgangsmomenten, met name omdat de moeder onveilige situaties voor [kind] creëerde, en heeft om die reden aangedrongen op en vastgehouden aan begeleide momenten. Volgens de vader is een veilige en stabiele opvoedingssituatie bij de moeder niet gewaarborgd omdat de behandeling ter zake haar PTSS nog niet is afgerond en haar pedagogische vaardigheden ontoereikend zijn. Hij verwijst naar de negatieve uitlatingen van de vrouw over hem en de zorgpunten van BJZ in hun plan van aanpak van 25 september 2013. De vader meent dat hij [kind] een betere opvoedingssituatie kan bieden dan de moeder en dat [kind] zijn hoofdverblijf daarom bij hem moet houden.
4.8
De raad heeft in zijn rapport van 3 juli 2012 geadviseerd het hoofdverblijf te bepalen bij de moeder. Uit het onderzoek blijkt dat [kind] zich bij beide ouders op zijn gemak voelt en dat de interactie tussen hem en beide ouders goed verloopt. De raad acht dan ook beide ouders in staat om aan te sluiten bij de behoeften van [kind]. Voor de raad is doorslaggevend dat bij de vader het risico op herhaling van huiselijk geweld reëel aanwezig is. Om die reden heeft de raad medio 2012 geadviseerd het hoofdverblijf van [kind] te bepalen bij de moeder met een omgangsregeling tussen [kind] en de vader. De raad heeft ter zitting bij het hof kenbaar gemaakt geen afstand te nemen van die conclusie, maar heeft daaraan toegevoegd dat voorstelbaar is dat het hof het hoofdverblijf bij de vader zal bepalen nu [kind] daar al geruime tijd verblijft en zich daar goed ontwikkelt. De raad acht het in het belang van [kind] dat er een definitieve beslissing komt, en daarmee duidelijkheid, over zijn hoofdverblijf. De raad acht nader onderzoek niet gewenst omdat dit tijd zal kosten waarbij de onzekerheid voor [kind] over zijn hoofdverblijf zal voortduren. De raad is wel bereid dat nadere onderzoek te verrichten indien het hof dat voor de beslissing nodig acht.
4.9
BJZ is van mening dat [kind] bij de vader zijn hoofdverblijf moet houden. BJZ acht de opvoeding van de vader goed en [kind] ontwikkelt zich op alle fronten positief, ook op school. [kind] is geworteld in zijn omgeving en heeft belang bij continuering van de huidige situatie.
* het hoofdverblijf
4.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat beide ouders een grote betrokkenheid op [kind] tonen en dat [kind] aan beiden is gehecht. [kind] verblijft al geruime tijd, sinds september 2011, bij de vader die in staat is gebleken hem een stabiel en veilig opvoedingsklimaat te bieden. Zowel de school van de minderjarige als BJZ hebben zich positief uitgelaten over de ontwikkeling van [kind] die leeftijdsadequaat is. Hoewel het hof minder zicht heeft op de opvoedingsvaardigheden van de moeder dan op die van de vader, acht het hof op basis van het raadsrapport van 2 juli 2012 en het daarin vervatte advies van de raad en het verloop van de omgangscontacten van het laatste jaar voldoende aannemelijk dat ook de moeder in beginsel in staat zal zijn om [kind] een verzorging en opvoeding te bieden die (voldoende) aansluit op zijn behoeften. Het hof acht echter niet aannemelijk dat de verzorging- en opvoedingssituatie bij de moeder substantieel beter is c.q. zal zijn dan de huidige verzorgings- en opvoedingssituatie bij de vader die, zoals hiervoor overwogen, voldoende is. [kind] is een jong kind en verblijft al bijna drie jaar bij zijn vader in de voormalige echtelijke woning. Wanneer het hoofdverblijf thans wordt bepaald bij de moeder zal dit een verhuizing naar [woonplaats] betekenen en dit zal ernstig ingrijpen in zijn dagelijkse leefomgeving die altijd zijn vertrouwde leefomgeving is geweest. [kind] zal immers moeten wennen aan een andere dagelijkse opvoeder, een andere school en sportclub en zal nieuwe vriendjes moeten maken, terwijl hij afscheid zal moeten nemen van zijn huidige school en het gastgezin. Een dergelijke verandering is, mede gezien de leeftijd van [kind], in zichzelf een risico c.q. bedreiging voor zijn ontwikkeling. Waar de huidige verzorgings- en opvoedingssituatie bij de vader toereikend is, is een wijziging van het hoofdverblijf voor [kind] niet alleen ingrijpend maar ook onnodig. Het hof acht dit niet in het belang van [kind].
4.11
Het hof heeft bij deze beslissing meegewogen dat -wanneer [kind] bij de vader blijft wonen- er een risico is dat [kind], die getuige is geweest van huiselijk geweld tussen zijn ouders, bij een eventuele nieuwe relatie van zijn vader opnieuw daarmee geconfronteerd zal worden. Op basis van de aanwijzingen in het dossier, waaronder het raadsrapport van 3 juli 2012 en de beslissing van het hof van 30 januari 2014 in de zogenaamde artikel 12-procedure die de moeder heeft overgelegd, acht het hof voldoende aannemelijk dat de vader, buiten de relatie met de moeder, andere relaties heeft gehad waarin sprake is geweest van huiselijk geweld. Het hof acht daarmee een kans op herhaling gegeven. Weliswaar heeft de vader gewezen op zijn (drie) gesprekken met een psycholoog maar over de resultaten daarvan heeft hij geen stukken ingebracht, terwijl het hof betwijfelt of deze drie gesprekken voldoende zijn geweest voor enige succesvolle behandeling. Duidelijk is echter ook dat [kind] de afgelopen jaren bij de vader heeft verbleven, zich bij de vader goed en leeftijdsadequaat ontwikkelt, en dat er geen signalen zijn waaruit kan worden afgeleid dat op dit punt sprake is van een bedreiging in zijn ontwikkeling. Dit dient zwaarder te wegen dan de mogelijkheid dat in een mogelijk toekomstige nieuwe relatie van de vader opnieuw sprake zou kunnen zijn van huiselijk geweld dat een negatieve impact op [kind] zou kunnen hebben.
4.12
Het hof heeft bij zijn beoordeling van de belangen van [kind] ook betrokken dat de relatie tussen de ouders ernstig is verstoord en dat al sinds het verbreken van de relatie sprake is van strijd over het hoofdverblijf van [kind] en met name, in de praktijk van alle dag, over de omgang tussen [kind] en de moeder. Het hof verwacht geen vermindering van deze strijd wanneer [kind] zijn hoofdverblijf bij de moeder zal hebben, met dien verstande dat de strijd in dat geval de omgang tussen [kind] en de vader zal betreffen.
4.13
Alles in ogenschouw nemende is het hof van oordeel dat het het meest in het belang van [kind] is om zijn hoofdverblijfplaats bij de vader te hebben.
* de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.14
Waar het hof het hoofdverblijf van [kind] zal handhaven bij de vader, acht het hof van groot belang dat [kind] en de moeder door middel van een omgangsregeling in staat worden gesteld hun (hechtings)relatie te onderhouden en verder uit te bouwen. [kind] is goed en veilig gehecht aan zijn moeder en ten tijde van de mondelinge behandeling had [kind] tweemaal een weekend bij zijn moeder in [woonplaats] doorgebracht en deze omgangsweekenden zijn goed verlopen. Het hof acht daarvoor een uitbreiding van de huidige omgangsregeling noodzakelijk.
4.15
Gezien de onderlinge verstandhouding zal het hof de uitbreiding van de omgangsregeling en de invulling van de verdere opbouw daarvan niet overlaten aan BJZ, al dan niet in overleg met de ouders. Waar uitbreiding van de omgang in het belang van [kind] is, dient aan alle betrokkenen -de ouders, BJZ en niet in de minste plaats [kind]- op dit punt duidelijkheid te worden verschaft.
4.16
Het hof zal de huidige weekendregeling, inhoudende een weekend per veertien dagen van vrijdag tot en met zondag, handhaven. Deze regeling zal de komende tijd voortgezet moeten worden en na de zomervakantie van 2014 worden uitgebreid met een deel van de herfst- en de kerstvakantie tot [kind] in 2015 de helft van de schoolvakanties bij de moeder zal verblijven.
4.17
Ten aanzien van de zomervakantie 2014 acht het hof het in het belang van [kind] dat de weekendregeling zoveel als mogelijk is gehandhaafd blijft dan wel is gebleven. Gezien de leeftijd van [kind] is regelmatig contact met de moeder belangrijk. Mochten er in deze periode onverhoopt weekenden vervallen door reeds gemaakte vakantieplannen van de vader met [kind], dan zullen deze weekenden ingehaald worden, zo veel mogelijk nog in de zomervakantie.
4.18
Om te komen tot een opbouw voor de vakanties zal het hof voor 2014 bepalen dat [kind] in de herfstvakantie (een week) een extra dag bij de moeder zal verblijven zijnde ofwel de dag voorgaand aan ofwel de dag aansluitend aan het omgangsweekend van de moeder, afhankelijk van de vraag of het omgangsweekend het eerste of het laatste weekend van die vakantie betreft. Gedurende de kerstvakantie (twee weken) zal [kind] twee extra dagen bij de moeder verblijven: een dag aansluitend aan respectievelijk een dag voorafgaand aan het omgangsweekend, indien de omgangsweekenden de weekenden aan het begin en het eind van die vakantie betreffen of een dag voorafgaand aan en een dag aansluitend aan het omgangsweekend ingeval het omgangsweekend het weekend in het midden van die vakantie betreft.
4.19
Voor 2015 en de verdere jaren zal het hof bepalen dat [kind] de helft van de schoolvakanties bij de moeder kan verblijven, te beginnen met de zogenaamde krokus- of voorjaarsvakantie 2015. Voor deze vakantie, en de verdere vakanties van een week, geldt dat [kind] aansluitend of voorafgaand aan het omgangsweekend bij de moeder zal verblijven tot respectievelijk vanaf woensdag 12.00 uur. In de overige vakanties, langer dan een week, geldt dat [kind] in de oneven jaren de eerste helft bij de moeder en de tweede helft bij de vader zal verblijven en in de even jaren omgekeerd de eerste helft bij de vader en de tweede helft bij de moeder.
4.2
Het hof wijst er op dat het in het belang van [kind] is dat beide partijen zich neerleggen bij de huidige situatie en dat zij pogingen in het werk gaan stellen om hun onderlinge verhouding te verbeteren. Voorts dienen de ouders zich ten volle in te spannen om het belang van de minderjarige om vrijelijk contact te kunnen hebben met beide ouders te laten prevaleren boven hun onderlinge strijd. Alleen dan kan de minderjarige naar het oordeel van het hof uiting geven aan zijn loyaliteitsgevoelens ten opzichte van beide ouders. Door deze strijd loopt [kind] het risico klem te geraken tussen de ouders en een loyaliteitsconflict te ontwikkelen.
* de bijzonder curator
4.21
Ingevolge artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter -wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige- de belangen van de met het gezag belaste ouders of de voogd in strijd zijn met die van de minderjarige, een bijzonder curator benoemen, om de minderjarige ter zake zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen indien de rechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen.
4.22
Bij de beantwoording van de vraag of de benoeming van een bijzondere curator is aangewezen, vormt het belang van de minderjarige de eerste overweging voor de rechter. De rechter heeft bij beantwoording van die vraag een grote mate van beoordelingsvrijheid.
4.23
Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 1:250 BW volgt dat met de herziening van het artikel is beoogd de benoeming van een bijzondere curator in scheidings- en omgangszaken te bevorderen. In dergelijke zaken kan een bijzondere curator een bemiddelende rol in een procedure vervullen en de stem van het kind naar voren brengen. Tevens valt uit het op 5 juli 2012 gepubliceerde adviesrapport van de kinderombudsman “over de waarborging van de stem en de belangen van kinderen in de praktijk” af te leiden dat in veel gevallen de rechtsbescherming van minderjarigen nog steeds versterking behoeft en dat het inschakelen van een bijzondere curator daaraan kan bijdragen.
4.24
Het hof acht in het onderhavige geval, gelet op de belangen van [kind], de benoeming van een bijzonder curator niet noodzakelijk. Met de beschikking van de rechtbank van 13 november 2013 bestaat duidelijkheid over het voortduren van het gezamenlijk gezag van partijen, terwijl het hof in onderhavige beschikking duidelijkheid geeft over het hoofdverblijf van [kind] bij de vader en een uitbreiding van de omgang met de moeder. [kind] heeft het meest belang bij het verschaffen van duidelijkheid en die is hiermee gegeven. Benoeming van een bijzonder curator zal de zaak vertragen en naar het oordeel van het hof niet bijdragen aan (verbetering van) de verstandhouding tussen partijen.
4.25
Naar het oordeel van het hof heeft de moeder in deze niet aannemelijk gemaakt en is het hof ook anderszins niet gebleken dat benoeming van een bijzonder curator in het belang van [kind] noodzakelijk is, ook niet waar het gaat om het tot stand brengen van de door het hof vastgestelde uitbreiding van de omgangscontacten tussen de moeder en [kind]. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat BJZ in het kader van de ondertoezichtstelling in het bijzonder de taak heeft de belangen van [kind] in het oog te houden.
4.26
Het hof zal derhalve het verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzonder curator afwijzen.
* de kinderalimentatie
4.27
Het hof zal het hoofdverblijf van [kind] bij de vader handhaven. Het hof komt dan niet toe aan een bespreking van het verzoek van de moeder om alsnog een door de vader aan haar te betalen bedrag aan kinderalimentatie vast te stellen.
* een nader raadsonderzoek
4.28
Het hof heeft geen aanleiding gezien voor een nader onderzoek van de raad. Het hof volgt de visie van de raad dat het in het belang van [kind] is dat er nu, na drie jaar, een definitieve beslissing komt, en daarmee duidelijkheid, over zijn hoofdverblijf. Het hof heeft zich op dat punt ook voldoende voorgelicht geacht om een beslissing te kunnen nemen

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft, te vernietigen en te beslissen als volgt.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 13 november 2013 voor zover het hoofdverblijf van [kind] bij de vader is bepaald en het verzoek om benoeming van een bijzonder curator en om een bedrag aan kinderalimentatie door de man aan de vrouw te betalen, is afgewezen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 13 november 2013, voor zover het betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en in zoverre opnieuw beslissende:
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen [kind], geboren [in 2009] en de moeder aldus dat de [kind] bij moeder zal verblijven:
- een weekend per veertien dagen van vrijdag tot en met zondag;
- in de herfstvakantie 2014 een extra dag: ofwel de dag voorgaand aan ofwel de dag aansluitend aan het omgangsweekend van de moeder, afhankelijk van de vraag of het omgangsweekend het eerste of het laatste weekend van die vakantie betreft;
- in de kerstvakantie 2014 twee extra dagen: een dag aansluitend aan respectievelijk een dag voorafgaand aan het omgangsweekend indien de omgangsweekenden de weekenden aan het begin en het eind van die vakantie betreffen of een dag voorafgaand aan en een dag aansluitend aan het omgangsweekend ingeval het omgangsweekend het weekend in het midden van die vakantie betreft;
- vanaf 2015 de helft van de schoolvakanties: voor vakanties van een week telkens aansluitend of voorafgaand aan het omgangsweekend telkens tot respectievelijk vanaf woensdag 12.00 uur en voor de overige vakanties in de oneven jaren de eerste helft bij de moeder en de tweede helft bij de vader en in de even jaren omgekeerd de eerste helft bij de vader en de tweede helft bij de moeder;
waarbij telkens geldt dat de moeder bij aanvang van de omgang [kind] haalt en de vader bij het einde van de omgang [kind] weer terughaalt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H. Garos, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. D.J. Buijs, en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 21 augustus 2014.