ECLI:NL:GHARL:2014:7082

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
12 september 2014
Zaaknummer
200.141.801-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijf en kinderalimentatie in een co-ouderschapsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [kind] en de kinderalimentatie. De man en de vrouw, die van 1983 tot 2011 samenleefden, zijn de ouders van [kind], die gediagnosticeerd is met PDD-NOS Asperger. De vrouw had in eerste aanleg verzocht om een co-ouderschapsregeling en een kinderalimentatie van € 550,- per maand, terwijl de man verzocht om de hoofdverblijfplaats van [kind] bij hem te bepalen.

De rechtbank had in de bestreden beschikking de hoofdverblijfplaats van [kind] bij de vrouw bepaald en een zorgregeling vastgesteld. De man ging hiertegen in hoger beroep. Het hof heeft de wens van de dertienjarige [kind] om bij zijn vader te wonen, als authentiek en doordacht beoordeeld. Het hof heeft besloten dat de hoofdverblijfplaats van [kind] bij de man zal zijn, met een zorgregeling van eens in de twee weken van donderdagmiddag tot maandagmiddag bij de vrouw.

Wat betreft de kinderalimentatie heeft het hof geoordeeld dat de vrouw, nu [kind] bij de man woont, slechts aanspraak kan maken op een bijdrage ter hoogte van de zorgkorting, wat neerkomt op € 137,50 per maand. De man zal daarnaast voor de periode tot de uitspraak een bijdrage van € 76,- per maand betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.141.801/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/97525 / FA RK 13-424)
beschikking van de familiekamer van 9 september 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.Q.N. Renon, kantoorhoudend te Assen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.M. Wiersema, kantoorhoudend te Assen.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 13 november 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 12 februari 2014;
- het verweerschrift, ingekomen op 25 maart 2014;
- het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg op 27 augustus 2013;
- een brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 19 februari 2014, ingekomen op 21 februari 2014;
- een brief van de rechtbank Noord-Nederland van 4 april 2014 met bijlagen, ingekomen op 7 april 2014;
- een journaalbericht van mr. Wiersema van 19 mei 2014 met bijlagen, ingekomen op 20 mei 2014;
- een journaalbericht van mr. Renon van 21 mei 2014 met bijlagen, ingekomen op
22 mei 2014.
2.2
De minderjarige [kind] (hierna: [kind]) heeft zowel schriftelijk bij brief van 23 maart 2014 (door het hof ontvangen via voormelde brief van de rechtbank Noord-Nederland van 4 april 2014) alsmede mondeling op 27 mei 2014 zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot de zaak.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 3 juni 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Renon heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw hebben samengeleefd van 1983 tot 2011 en zijn de ouders van [kind] (geboren [in 2001]). Zij zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind]. De gezamenlijke woning is door de vrouw in het najaar van 2011 verlaten.
3.2
[kind] is hoogbegaafd en gediagnosticeerd met PDD-NOS Asperger.
3.3
De vrouw heeft in haar inleidend verzoek van 12 februari 2013 verzocht om een co-ouderschapsregeling (inclusief vakantieregeling) vast te stellen conform het schema zoals door haar bijgevoegd, een kinderalimentatie vast te stellen van € 550,- per maand per datum indiening verzoekschrift, alsmede verzocht te bepalen dat [kind] op haar adres wordt ingeschreven. De man heeft verweer gevoerd en -bij tegenverzoek- verzocht de hoofdverblijfplaats van [kind] bij hem te bepalen en een zorg- en vakantieregeling vast te stellen als opgenomen in het door hem opgestelde en bijgevoegde ouderschapsplan.
3.4
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de hoofdverblijfplaats van [kind] bij de vrouw bepaald, een zorgregeling vastgesteld waarbij [kind] zeven dagen achtereen bij de ene ouder en zeven dagen achtereen bij de andere ouder verblijft, waarbij de wisseldag op woensdag is en waarbij de vakanties en feestdagen in onderling overleg dienen te worden verdeeld, en voorts de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] met ingang van 12 februari 2013 vastgesteld op € 550,- per maand. De man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De vrouw heeft zich verweerd.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de hoofdverblijfplaats van [kind], de zorgregeling, de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] en het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen in de proceskosten van de procedure.

5.Standpunten partijen en de motivering van de beslissing

Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [kind] en de zorg- en vakantieregeling
5.1
De man heeft aangevoerd dat [kind] al zijn hele leven ingeschreven heeft gestaan op zijn adres en dat hij en [kind] belang hechten aan het bepalen van de hoofdverblijfplaats bij hem.
Aan [kind] is schriftelijk gevraagd waar hij wil wonen en zonder goede motivering is er een tegenovergestelde beslissing genomen. De man is voorts van mening dat de rechtbank ten onrechte de wens van [kind], inhoudende een zorgregeling waarbij hij eens in de twee weken van donderdag(avond) tot en met dinsdagochtend bij zijn moeder verblijft, niet in zijn belang heeft geacht. De man stelt dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling steeds moeizamer verloopt vanwege de sterk voor verbetering vatbare communicatie en verstandhouding tussen hen beiden. De vrouw communiceert niet met de man over zaken die [kind] aangaan zoals tandartsbezoek, school en trainingen bij Accare. Op voorstellen van de man om tot verbetering van de communicatie te komen, wordt door de vrouw niet gereageerd. Ook is het volgens hem niet mogelijk gebleken om in onderling overleg tussen de ouders tot een verdeling van de vakanties en feestdagen te komen, zodat de man verzoekt om deze bij helfte te verdelen, waarbij de vrouw in de even jaren en hij in de oneven jaren de eerste keuze heeft. Vanwege het ontbreken van een genormaliseerde oudercommunicatie en ouderrelatie behoort een co-ouderschap niet meer tot de mogelijkheden omdat [kind] steeds meer knel komt te zitten.
5.2
De vrouw stelt in haar verweerschrift dat zij vermoedt dat met name het financiële aspect van de bestreden beslissing de man dwars zit. Nadat zij het LBIO had ingeschakeld (omdat de man telkens kosten met de kinderalimentatie verrekende), is de man in hoger beroep gekomen. De vrouw heeft een andere beleving ten aanzien van de communicatie dan de man, in die zin dat zij een gebrek aan communicatie van de zijde van de man ervaart. De vrouw ziet geen reden om de huidige co-ouderschapsregeling te doorbreken. Een verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte stuit niet op bezwaren van de vrouw.
5.3
Het hof overweegt als volgt. In het geval van geschillen tussen ouders bij de uitoefening van het gezamenlijke gezag neemt de rechter een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter zal daarbij rekening houden met alle omstandigheden van het geval. In de onderhavige zaak ziet het hof aanleiding om aan te sluiten bij de wens van de dertienjarige [kind] om langer bij zijn vader te zijn dan bij zijn moeder -welke wens naar het oordeel van het hof authentiek, doordacht en langere tijd consequent is gebleken-, zodat het hof de hoofdverblijfplaats van [kind] zal bepalen op het adres waar hij altijd heeft gewoond, zijnde bij de man, en een zorgregeling tussen [kind] en zijn moeder zal vaststellen (in lijn met de wens van [kind]) van eens in de twee weken van donderdagmiddag uit school tot en met maandagmiddag. [kind] heeft bij het hof kenbaar gemaakt dat hij in deze fase van zijn leven meer aansluiting vindt bij zijn vader, onder andere omdat zij dezelfde hobby's hebben en omdat bijvoorbeeld het maken van huiswerk (en de inperking van computergebruik) bij zijn vader meer gestructureerd en met minder strijd verloopt dan bij zijn moeder. Voorts betrekt het hof bij zijn beslissing dat op dit moment elke vorm van communicatie tussen de ouders ontbreekt, hetgeen de uitvoering van een co-ouderschapsregeling op een wijze die [kind] niet belast, bemoeilijkt. Het is aan de ouders om de bestaande onderlinge communicatieproblemen op te lossen. Gelet op het feit dat beide ouders er wel van doordrongen lijken te zijn dat dit op termijn schadelijk kan zijn voor [kind] en zij verschillende redenen aanvoeren waarom het werken aan een betere onderlinge communicatie niet is gelukt, geeft het hof met name ook de vrouw dringend in overweging om hiervoor hulpverlening in te schakelen door te starten met bijvoorbeeld een traject als "Ouderschap na scheiding" zoals aangeboden door Elker. Ter zitting heeft de man zijn bereidheid hiertoe al uitgesproken.
5.4
Ten aanzien van de vakanties en feestdagen acht het hof een te gedetailleerde regeling niet passend bij [kind]. Bovendien is gebleken dat het de ouders in de afgelopen periode grotendeels is gelukt om hierover in onderling overleg afspraken te maken. Het hof zal derhalve een verdeling van de vakanties bij helfte bepalen, waarbij de zomervakantie om en om verdeeld zal zijn, waarbij de vrouw [kind] de eerste drie weken van de zomervakantie in 2015 bij zich mag hebben en de man de eerste drie weken van de zomervakantie in 2016 enzovoorts, en waarbij de korte vakanties achtereenvolgens om en om verdeeld dienen te zijn, in die zin dat [kind] de komende herfstvakantie bij de vrouw zal verblijven, de daarop volgende korte vakantie bij de man, enzovoorts. De kerstvakantie en feestdagen dienen de ouders in onderling overleg bij helfte te verdelen. Uiteraard staat het de ouders vrij om tot andere afspraken te komen, aangezien maatwerk (en bijbehorende flexibiliteit van beide ouders) soms ook noodzakelijk is.
De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
5.5
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] heeft bepaald volgens de oude alimentatierichtlijnen. Hij is van mening dat de nieuwe methode dient te worden gehanteerd, nu beide partijen daarom hebben verzocht. Voorts is de man van mening dat zijn draagkracht (en daarmee de door hem te betalen bijdrage) onjuist is vastgesteld. Hij stelt dat zijn draagkrachtruimte niet € 1.654,- per maand bedraagt, maar € 970,- per maand, nu de rechtbank ten onrechte de reis- en onkostenvergoeding niet in mindering heeft gebracht op zijn bruto jaarinkomen in 2012 (blijkend uit de jaaropgave 2012) van € 61.829,-. Hij stelt dat, rekening houdend met een zorgkorting van 35% bij een behoefte van € 550,-, een bedrag van € 357,50 per maand resteert. De man heeft naar voren gebracht dat hij nu feitelijk maandelijks een bedrag van ongeveer € 915,- per maand betaalt, zijnde de door de rechtbank opgelegde bijdrage aan kinderalimentatie en daarnaast vele andere kosten die hij steeds al betaalde voor [kind]. Hij stelt dat de vrouw vrijwel uitsluitend de verblijfskosten van [kind] betaalt (als [kind] bij haar is) en dat deze kosten bijna volledig gedekt worden door de alleenstaande ouderkorting. Voorts heeft de man betoogd dat het besteedbaar inkomen van de vrouw onjuist is vastgesteld, aangezien de rechtbank heeft verzuimd de combinatiekorting en alleenstaande ouderkorting in de berekening mee te nemen. Het besteedbaar inkomen van de vrouw bedraagt volgens hem € 1.570,- in plaats van € 1.288,- per maand. Bovendien acht de man het onbegrijpelijk waarom bij hem wel en bij de vrouw geen rekening is gehouden met het vermogen.
5.6
De vrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de toepassing van de oude, dan wel nieuwe alimentatierichtlijnen. Zij stelt voorts dat uitgegaan dient te worden van een correct netto besteedbaar inkomen aan de zijde van de man, echter hij dient dit te onderbouwen door middel van (recente) stukken. Zij bestrijdt dat haar netto besteedbaar inkomen onjuist zou zijn berekend.
Ingangsdatum
5.7
Tussen partijen is de ingangsdatum van 12 februari 2013 zoals door de rechtbank bepaald niet in geschil zodat ook het hof hiervan uit zal gaan.
De behoefte van [kind]
5.8
Aangezien partijen het eens zijn over de behoefte van [kind] van € 550,- per maand, zal het hof daar eveneens van uitgaan. Ook de rechtbank heeft dit bedrag tot uitgangspunt genomen.
De berekeningssystematiek
5.9
Voor wat betreft de wijze van berekening van de draagkracht ten aanzien van de periode dat feitelijk het co-ouderschap tussen partijen heeft gegolden, sluit het hof aan bij de toen geldende alimentatienormen (zie het rapport versie 2013-1). Door de man is weliswaar verzocht toepassing te geven aan de alimentatienormen zoals die gelden sinds 1 april 2013 maar bij gebreke van instemming van de vrouw in deze, gaat het hof aan dat verzoek voorbij. Wel zal het hof vanaf de dag van deze beschikking, in verband met de wijziging van het hoofdverblijf van [kind], rekening houden met de nieuwe alimentatienormen.
De draagkracht van partijen
De draagkracht van de man
5.1
De rechtbank is voor wat betreft de berekening van de draagkracht van de man uitgegaan van de jaaropgave 2012 van € 61.829,- bruto per jaar. Het hof heeft geen aanleiding om van een ander inkomen uit te gaan. De man heeft zijn stelling dat gelet op de aan hem betaalde onkostenvergoedingen van een lager jaarinkomen moet worden uitgegaan, mede gelet op de betwisting van de vrouw, onvoldoende met stukken onderbouwd. Ook heeft de man ter zitting hierover niet voldoende helderheid kunnen verschaffen. Het hof zal ook voor het overige, immers niet betwist, de draagkrachtberekening van de rechtbank volgen.
De draagkracht van de vrouw
5.11
Voorts is tussen partijen in geschil of in de door de rechtbank berekende draagkracht van de vrouw de inkomensafhankelijke combinatiekorting, de alleenstaande ouderkorting en het (rendement uit) vermogen meegenomen hadden dienen te worden. Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft ook in haar meest recente draagkrachtberekening geen rekening gehouden met de betreffende kortingen. Het hof acht het aannemelijk dat de vrouw niet voor de alleenstaande ouderkorting in aanmerking komt, nu [kind] voor de echtscheidingsprocedure ingeschreven stond op het adres van de echtelijke woning en het hof niet is gebleken dat die inschrijving is gewijzigd. Het hof zal daar geen rekening mee houden. Wel zal het hof rekening houden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting nu de vrouw daar aanspraak op maakt. Het hof zal de rechtbank volgen ten aanzien van het meenemen van alleen het feitelijke rendement van het vermogen van de vrouw, aangezien de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij over een groot deel van het vermogen niet kan beschikken omdat het onder de huidige omstandigheden een 'papieren vermogen' betreft. Aangezien de berekening van de rechtbank voor het overige tussen partijen niet ter discussie staat, is (ook als rekening wordt gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting) slechts sprake van een zeer geringe draagkracht aan de zijde van de vrouw.
Aandeel van de ouders in de kosten van [kind] voor de periode tot aan heden
5.12
De behoefte van [kind] is € 550,- per maand. Het komt het hof redelijk voor dat nu tot op heden sprake is geweest van een co-ouderschap in beginsel ieder van de ouders dient bij te dragen in de helft van de behoefte van [kind], te weten met een bedrag van € 225,- per maand. Nu evenwel de man een aanzienlijke draagkracht heeft van € 1.654,- per maand en de vrouw slechts een zeer geringe draagkracht heeft, acht het hof het redelijk dat de man in de periode tot aan heden ook voorziet in het aandeel van de vrouw in de behoefte van [kind].
Op grond van de feitelijke situatie zoals deze is geweest, te weten dat de man alle variabele kosten voor zijn rekening heeft genomen en de vrouw alleen verblijfskosten heeft gehad, zijnde afgerond (182,5 x € 5,- : 12) € 76,- per maand, zal het hof de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] dan ook op dit bedrag per maand bepalen met ingang van 12 februari 2013 tot de dag van deze uitspraak
Aandeel van de ouders in de kosten van [kind] voor de periode vanaf aan heden
5.13
Met ingang van de dag van deze uitspraak is het co-ouderschap tussen partijen beëindigd en heeft [kind] formeel zijn hoofdverblijfplaats bij de man, zodat het hof ten aanzien van deze periode als volgt zal bepalen. De vader heeft in zijn pleitnotitie gesteld dat de gedachte achter kinderalimentatie is dat in de behoefte van het kind wordt voorzien door beide ouders, die daar naar vermogen in bijdragen. Hij heeft gesteld dat - in de situatie dat [kind] zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft - er rekening moet worden gehouden met een zorgkorting omdat er voldoende draagkracht aanwezig is om in zijn behoefte te voorzien. Gelet op de draagkracht van partijen en het verzoek van de vader zoals dat in hoger beroep voorligt, acht het hof het redelijk dat de moeder ten aanzien van de periode dat [kind] zijn hoofdverblijf bij de vader heeft, slechts aanspraak kan maken op een bijdrage aan kinderalimentatie ter hoogte van de zorgkorting, te weten 25 % van € 550,-, derhalve een bedrag van € 137,50 per maand. Uit voorgaande volgt dat het hof de door de man te betalen bijdrage met ingang van heden op € 137,50 per maand zal bepalen.

6.Proceskosten

6.1
Het hof ziet geen reden om af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt ten aanzien van de proceskosten. Het hof zal dan ook bepalen dat deze zullen worden gecompenseerd.

7.De slotsom

7.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

8.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 13 november 2013;
en opnieuw beslissende:
bepaalt het hoofdverblijf van de minderjarige bij de man;
stelt een zorgregeling tussen de vrouw en de minderjarige vast van eenmaal in de twee weken van donderdagmiddag uit school tot en met maandagmiddag;
bepaalt dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld (zoals overwogen onder 5.4 van deze beschikking);
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 12 februari 2013 tot heden een bedrag van € 76,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige zal betalen;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van heden een bedrag van € 137,50 per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige zal betalen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, voorzitter, mr. A.W. Beversluis en mr. G.K. Schipmölder, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
9 september 2014 in bijzijn van de griffier.