ECLI:NL:GHARL:2014:7031

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 september 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
200.137.091
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie conform nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie. De zaak betreft de man, verzoeker in hoger beroep, en de vrouw, verweerster in hoger beroep, die samen een kind hebben, [kind 1]. De man heeft [kind 1] erkend en beide ouders hebben gezamenlijk gezag over het kind. De man is alleenstaand en heeft een dochter uit een eerder huwelijk, [kind 2]. De vrouw woont met [kind 1] en haar dochter [kind 3] uit een andere relatie.

De rechtbank Gelderland had eerder de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] vastgesteld op € 300,- per maand, met ingang van 5 april 2013. De man is in hoger beroep gegaan met vier grieven, waarbij hij de behoefte van [kind 1] en zijn eigen draagkracht betwistte. De vrouw heeft de verzoeken van de man in hoger beroep afgewezen.

Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van [kind 1] € 236,- per maand bedraagt, na aftrek van het kindgebonden budget. De man heeft een netto besteedbaar inkomen van € 1.616,- per maand, waaruit zijn draagkracht is berekend. Het hof heeft geconcludeerd dat de man, rekening houdend met de zorgkorting, een bijdrage van € 91,- per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1]. De eerdere beschikking van de rechtbank is vernietigd en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.137.091
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 242153)
beschikking van de familiekamer van 11 september 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. N.P. Scholte te ‘s-Hertogenbosch,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. K.E. de Wit te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 september 2013, hersteld bij beschikking van
22 oktober 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 13 november 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 28 januari 2014;
- een journaalbericht van mr. Scholte van 18 juni 2014 met bijlagen, ingekomen op 19 juni 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 juli 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de affectieve relatie van de ouders is op [geboortedatum] 2011 [kind 1] geboren. De man heeft [kind 1] op 9 november 2012 erkend. Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [kind 1]. De ouders hebben nooit met elkaar in gezinsverband samengewoond.
3.2
De man is alleenstaand. Hij heeft een minderjarige dochter uit een eerder huwelijk, [kind 2]. De man voert een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, genaamd [A] Financiële Diensten. De winst uit deze onderneming bedroeg volgens de resultatenrekening in 2011 € 30.205, in 2012 € 18.448,- en in 2013 € 12.973,-.
3.3
De vrouw vormt met [kind 1] en haar minderjarige dochter [kind 3] uit een andere relatie een gezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1]. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking die bijdrage met ingang van 5 april 2013 vastgesteld op € 300,- per maand, in de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen tegen de, op 22 oktober 2013 herstelde, beschikking van 30 september 2013. De grieven zien op de behoefte van [kind 1] en zijn draagkracht. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen dan wel te bepalen dat hij met ingang van 5 april 2013 aan de vrouw een bijdrage van € 15,- per maand zal voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], althans een bedrag dat het hof juist acht, kosten rechtens.
4.3
De vrouw verzoekt het hof de verzoeken van de man in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man betwist dat de behoefte van [kind 1] € 300,- per maand bedraagt. Hij stelt dat op dit bedrag van € 300,- per maand het kindgebonden budget van € 64,- per maand in mindering strekt. De vrouw betwist dat. Volgens haar dient bij de behoefte eerst het kindgebonden budget worden opgeteld. Op dat bedrag dient, aldus de vrouw, het kindgebonden budget dat zij nu ontvangt in mindering te worden gebracht. Het hof stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat het eigen aandeel in de kosten van [kind 1] € 300,- per maand bedraagt. Op dit bedrag dient overeenkomstig de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen het kindgebonden budget in mindering te worden gebracht. Het kindgebonden budget bedroeg in 2013 volgens de man, en de vrouw heeft dat niet betwist,
€ 64,- per maand. De brengt de behoefte van [kind 1] in 2013 op € 236,- per maand. Grief 1 slaagt.
5.2
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw op dit moment geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1].
5.3
De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] te betalen. De vrouw betwist dat.
5.4
Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man, evenals de man, uit van de gemiddelde winst uit zijn onderneming over 2011, 2012 en 2013, zijnde € 20.542,-.
Tevens houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Aldus berekend bedraagt het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man in 2013 € 1.616,- netto per maand.
De draagkracht van de man wordt vastgesteld aan de hand van de formule [NBI- (0,3 NBI + 850] x 70%. Uitgaande van een NBI van € 1.616, zoals hiervoor is overwogen, bedraagt deze draagkracht aldus € 1.616,- 1.334,80 (immers 0.3 x 1.616 + 850) x 70%, afgerond, € 197,-.
5.5
De man stelt, en de vrouw heeft dit niet betwist, dat hij met de vrouw een omgangsregeling is overeengekomen, waarbij [kind 1] eens in de twee weken een weekeinde bij hem verblijft. Nu de man alles in het werk stelt om tot omgang met [kind 1] te komen - op dit moment is er omgangsbegeleiding via Lindenhout - acht het hof het redelijk om, conform de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen, in principe rekening te houden met de zorgkorting van 15%, zijnde afgerond € 36,- per maand. Nu echter de gezamenlijke draagkracht van partijen ontoereikend is om in de behoefte van [kind 1] te voorzien, kan de zorgkorting niet geheel verzilverd worden. Het tekort aan draagkracht van beide ouders bedraagt in 2013 € 39,- per maand (€ 236,- min € 197,-). Dit tekort wordt aan beide ouders voor de helft toegerekend, derhalve, afgerond, € 20,-. Dit bedrag komt in mindering op de zorgkorting van de man, zodat een bedrag van € 16,- resteert aan zorgkorting waarmee rekening kan worden gehouden. De door de man te betalen kinderbijdrage komt daarmee op ( € 197,- min € 16,-) = € 181,- per maand. In zoverre slaagt grief 2 deels.
5.6
Het beroep op de aanvaardbaarheidstoets van de man faalt reeds, omdat hij zijn stelling dat zijn woonlasten € 300,- hoger zijn dan de forfaitaire component, niet met enige financiële bescheiden heeft gestaafd.
5.7
Het hof overweegt ten aanzien van de verdeling van de draagkracht van de man over zijn twee kinderen als volgt. Nu het hof niet de beschikking heeft gekregen over de gegevens die nodig zijn om de behoefte van [kind 2] en de draagkracht van de moeder van [kind 2] te berekenen, zal het hof de draagkracht van de man gelijkelijk verdelen over deze twee kinderen Hiermee slaagt grief 3 deels. Dit betekent dat de man vanaf 5 april 2013 met, afgerond, € 91,- per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1].

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven deels. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage aan het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 september 2013, en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de 5 april 2013 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] € 91,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, M.L. van der Bel en R. Feunekes, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Van der Bel, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 11 september 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.