In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie. De zaak betreft de man, verzoeker in hoger beroep, en de vrouw, verweerster in hoger beroep, die samen een kind hebben, [kind 1]. De man heeft [kind 1] erkend en beide ouders hebben gezamenlijk gezag over het kind. De man is alleenstaand en heeft een dochter uit een eerder huwelijk, [kind 2]. De vrouw woont met [kind 1] en haar dochter [kind 3] uit een andere relatie.
De rechtbank Gelderland had eerder de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] vastgesteld op € 300,- per maand, met ingang van 5 april 2013. De man is in hoger beroep gegaan met vier grieven, waarbij hij de behoefte van [kind 1] en zijn eigen draagkracht betwistte. De vrouw heeft de verzoeken van de man in hoger beroep afgewezen.
Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van [kind 1] € 236,- per maand bedraagt, na aftrek van het kindgebonden budget. De man heeft een netto besteedbaar inkomen van € 1.616,- per maand, waaruit zijn draagkracht is berekend. Het hof heeft geconcludeerd dat de man, rekening houdend met de zorgkorting, een bijdrage van € 91,- per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1]. De eerdere beschikking van de rechtbank is vernietigd en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.