Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
derde/koper.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de aanspraak van de Gemeente Mill en Sint Hubert op het melkquotum dat samenhangt met een pachtovereenkomst die is beëindigd. De Gemeente heeft in hoger beroep een vergoeding van de waarde van het melkquotum gevorderd, dat zij op € 12.500,-- heeft begroot, vermeerderd met wettelijke rente. De pachtkamer van de rechtbank Oost Brabant had deze vordering in eerste aanleg afgewezen. De Gemeente stelt dat de pachter, [pachter], op 31 december 2011 het melkquotum niet heeft willen overdragen, en vordert nu ook dat [pachter] het melkquotum aan een door de Gemeente aan te wijzen derde overdraagt.
Het hof overweegt dat de verpachter bij het einde van de pachtovereenkomst recht heeft op oplevering van het melkquotum, tegen vergoeding van in beginsel de helft van de waarde daarvan. Indien de verpachter geen melkveehouder is, kan oplevering plaatsvinden door een derde aan te wijzen. Het hof stelt vast dat de Gemeente in haar vordering niet voldoende heeft aangetoond dat zij tijdig aanspraak heeft gemaakt op het melkquotum, waardoor zij in schuldeisersverzuim is geraakt. Dit betekent dat de Gemeente geen aanspraak kan maken op vertragingsschade en dat de waarde van het melkquotum niet kan worden tegengeworpen aan [pachter].
Het hof verwijst de zaak naar de rol voor akte aan de zijde van de Gemeente om te bepalen of zij haar subsidiaire vordering wil handhaven. De Gemeente moet ook berekenen hoeveel quotum moet worden overgedragen en welke vergoeding [pachter] daarvoor zal ontvangen. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.