ECLI:NL:GHARL:2014:6968

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
200.117.793-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot machtiging tot te gelde maken van een gemeenschappelijk goed

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep van een appellant die in eerste aanleg gedaagde was. De zaak is aanhangig gemaakt door de geïntimeerde, die in eerste aanleg eiseres was, met een verzoek op basis van artikel 3:174 van het Burgerlijk Wetboek. Dit verzoek had betrekking op de machtiging tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed. De appellant heeft in hoger beroep geprocedeerd na een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden op 15 augustus 2012.

De procedure in hoger beroep omvatte onder andere de dagvaarding van 14 november 2012, de memorie van grieven en de memorie van antwoord met producties. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde het verzoek om machtiging tot het te gelde maken van het gemeenschappelijk goed in eerste aanleg bij dagvaarding heeft ingediend. Het hof oordeelde echter dat voor een dergelijk verzoek de verzoekschriftprocedure gevolgd dient te worden.

Aangezien er tot dat moment geen verwijzing had plaatsgevonden op basis van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, heeft het hof besloten om de zaak alsnog te verwijzen naar een bevoegde kamer van het hof. Dit om de verdere behandeling van de zaak voort te zetten volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure. Het arrest is uitgesproken op 9 september 2014 door de rechters in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.117.793/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 117371/HA ZA 12-15)

arrest van de tweede kamer van 9 september 2014

in de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. P.E. van der Werf, kantoorhoudende te Sneek,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P. Rijnsburger, kantoorhoudende te Leeuwarden.

Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 15 augustus 2012 van de rechtbank Leeuwarden, hierna te noemen de rechtbank.

Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 14 november 2012;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord met producties;
- de fournering van het procesdossier door [appellant] en de arrestbepaling door het hof.

De beoordeling

1.
Het hof constateert dat [geïntimeerde] een op art. 3:174 BW gegrond verzoek om hem te machtigen tot het te gelde maken van een tussen partijen gemeenschappelijk goed in eerste aanleg bij dagvaarding aanhangig heeft gemaakt.
2.
Voor het doen een dergelijk verzoek dient evenwel naar het oordeel van het hof de verzoekschriftprocedure te worden gevolgd. Aangezien tot dusverre niet met toepassing van art. 69 Rv. verwijzing van de zaak heeft plaatsgevonden, opdat de zaak kan worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure, zal het hof dat alsnog doen.

De beslissing

Het gerechtshof:
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt, naar een tot de verdere behandeling van de zaak bevoegde kamer van dit hof teneinde te worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure.
Dit arrest is gewezen door mr. W. Breemhaar, mr. G. van Rijssen en mr. B.J.H. Hofstee en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 9 september 2014.