Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
op nader aan te voeren gronden te horen eis doen en concluderen dat het het Gerechtshof te Leeuwarden moge behagen te vernietigen het vonnis d.d. 26 oktober 2011, door de Rechtbank te Groningen, sector kanton, locatie Groningen, tussen partijen gewezen, en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van geïntimeerde alsnog volledig af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van het geding in beide instanties".
2.Wijziging eis
"Dat het het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden moge behagen het vonnis van de Rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen d.d. 26 oktober 2011, zaak/rolnummer 503483 CV EXPL 11-6103 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van geïntimeerde af te wijzen en tevens geïntimeerde te veroordelen om aan appellant terug te betalen al hetgeen door appellant aan geïntimeerde is voldaan uit hoofde van voornoemd vonnis en met veroordeling van geïntimeerde in de proceskosten in beide instanties."
"en tevens geïntimeerde te veroordelen om aan appellant terug te betalen al hetgeen door appellant aan geïntimeerde is voldaan uit hoofde van voornoemd vonnis". Deze vordering tot ongedaanmaking is een noodzakelijk en onafscheidelijk gevolg van de gevorderde vernietiging. Nu [geïntimeerde] zich daartegen niet verzet heeft en de wijziging ook overigens niet in strijd is met een goede procesorde zal het hof recht doen op de gewijzigde vordering.
3.De feiten
“Betalingen binnen 14 dagen na factuurdatum onder vermelding van deb. nr. en fact. nr.”
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De grieven
“Aan de stelling dat in 2005 is aangemaand moet dan ook voorbij worden gegaan. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de eerste aanmaning dateert van 26 februari 2008.”Tegen deze overweging is geen grief gericht, zodat het hof van het daarin besloten oordeel heeft uit te gaan. [geïntimeerde] heeft nog wel een beroep gedaan op een naar hij stelt op 16 juni 2005 gedane aanmaning tot betaling. [appellant] heeft echter gesteld dat in 2005 in het geheel geen aanmaning door [geïntimeerde] heeft gedaan. Ter onderbouwing van de gestelde aanmaning op 16 juni 2005 volstaat [geïntimeerde] met een verwijzing naar een stempel op de factuur met de vermelding "AANGEMAAND 16 JUNI 2005". De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat die onderbouwing onvoldoende is. Nader bewijs van de omstreden aanmaning is door [geïntimeerde] niet gedaan. Ook het hof is van oordeel dat de aanmaning op