Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
(insolventienummers rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: C08/10/397 en 398R)
[appellante],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
[appellant], geboren op [geboortedatum appellant], en [appellante], geboren op [geboortedatum appellante], zijn met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Samen hebben zij twee kinderen van [leeftijd kind 1] en [leeftijd kind 2] jaar oud. [appellanten] ontvangen een WWB-uitkering.
[appellant] solliciteert (naar de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep heeft verklaard: in voldoende mate) naar betaald werk; [appellante] is door de rechter-commissaris vrijgesteld van de sollicitatieplicht.
Na het verhoor door de rechter-commissaris op 22 november 2012 en de daarop volgende beschikking van 28 november 2012 waarbij de schuldsaneringsregelingen van [appellanten] zijn verlengd tot 18 februari 2014, hebben [appellanten] andermaal niet naar behoren aan hun inlichtingenplicht voldaan, aldus de rechtbank.
Ondanks die waarschuwing, hebben [appellanten] opnieuw niet naar behoren gereageerd op een duidelijke brief van de bewindvoerder, welke brief hen - toen een reactie uitbleef - op 10 oktober 2013 per e-mail is toegezonden (voor ieder naar hun eigen e-mail-adres). Die e-mail is, zo blijkt uit een door de bewindvoerder ontvangen leesbevestiging, door [appellant] op 12 oktober 2013 bekeken en door [appellante] op 15 oktober 2013, getuige haar reactie per e-mail van 15 oktober 2013. Dat [appellant] de e-mail pas heeft gelezen nadat hij de oproep voor de zitting van 21 november 2013 had ontvangen, moet voor zijn rekening blijven, nu uit de door de bewindvoerder overgelegde leesbevestiging blijkt dat hij de e-mail in ieder geval op 12 oktober 2013 heeft gezien, terwijl [appellante] de e-mail in ieder geval op
15 oktober 2013 heeft gelezen, aldus de rechtbank.
[appellant] heeft - nog steeds volgens de rechtbank - nog wel aangevoerd dat hij niet zou weten waarop hij moet reageren, maar dat kan hem niet baten. Duidelijk is dat de bewind-voerder in haar brief van 1 oktober 2013 (die [appellanten] ook bij e-mailbericht van 10 oktober 2013 is toegezonden) wijst op het bestaan van een nieuwe schuld, dat die schuld moet worden voldaan (al dan niet via een betalingsregeling) en dat zij daarover schriftelijk door [appellanten] wenst te worden geïnformeerd. Behalve de e-mail van [appellante] dat zij bezwaar zou hebben aangetekend, heeft de bewindvoerder daarna van [appellanten] niets ontvangen, aldus de rechtbank.
10 oktober 2013 (waarin zij worden verzocht om bewijsstukken te overleggen aangaande een door hen te treffen betalingsregeling met de Belastingdienst) niet, dan wel (te) laat, hebben beantwoord, is naar het oordeel van het hof niet zozeer gelegen in het feit dat [appellanten] op dat punt onwelwillend zijn geweest, maar dat zij in die periode werden geconfronteerd en in beslag werden genomen door een ingrijpende ziekte en het overlijden van de vader van [appellant]. Bovendien heeft [appellante] wel, zij het op de door de bewindvoerder gestelde uiterste dag (15 oktober 2013), gereageerd en daarbij aangegeven dat de aanslag niet kan kloppen en dat zij met de Belastingdienst contact zal opnemen. [appellanten] hebben vervolgens ook inderdaad bezwaar gemaakt.
De tijdens de schuldsaneringsregeling ontstane schuld aan tandarts [naam tandarts] valt [appellanten] wel aan te rekenen. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat [appellanten] onvoldoende hebben onderzocht of de behandeling die [appellant] bij de tandarts wilde onder-gaan (geheel dan wel gedeeltelijk) door de ziektekostenverzekeraar zou worden vergoed.
Dat [appellanten] zich hierin (mede) hebben laten leiden door hun wijkcoach en dat zij gezien de een maand daarvoor vergoede tandartskosten van [appellante] de verwachting hadden dat ook de kosten van [appellant] vergoed zouden worden, is onvoldoende om het hierin aan hen te maken verwijt opzij te zetten.
De in verband hiermee ontstane schuld bedroeg na een door [appellanten] zonder positief resultaat afgesloten rechtszaak ongeveer € 2.200,-. In afwijking van het aanbod van [appellanten] - zij hadden voorgesteld om de schuld met € 150,- per maand in te lopen - is ingaande oktober 2013 voor uiteindelijk een bedrag van € 113,- per maand beslag gelegd op de uitkering van [appellanten]. Volgens de ter zitting in hoger beroep gegeven verklaring van [appellanten] is de schuld daardoor inmiddels teruggelopen tot een bedrag van circa € 2.000,-.
4. De beslissing